Toetsing van deformatiemetingen:
De onttrekking van aardgas in de
provincie Groningen
door ir. J. van den Berg, wetenschappelijk medewerker bij de Afdeling der Geodesie
van de Technische Hogeschool Delft.
SUMMARY
Testing procedures in deformation analyses: levelling surveys in the Groningen gasfield
The precise levelling surveys of 1964, 1968, 1972 and 1975 in the province of Groningen, the Netherlands,
are subjected to various testing procedures. The analysis of 24 nodal points common to all four surveys
shows that subsidence is significant. A mode! of subsidence is tested.
1. Inleiding
Wil men onderzoeken of een object in een bepaald
tijdsbestek in vorm en/of plaats is veranderd, dan
zullen aan dit object metingen moeten worden ver
richt, waarmee een eventuele deformatie kan worden
aangetoond. Voor de deformatie-analyse kunnen de
meetresultaten zelf worden gebruikt, dan wel de van
die meetresultaten afgeleide grootheden, zoals hoog
ten verkregen uit meting van hoogteverschillen.
Duidelijk zal zijn dat conclusies, welke volgen uit de
deformatie-analyse, zo betrouwbaar mogelijk dienen
te zijn: het waarnemingsmateriaal, dat ten grondslag
aan de analyse ligt, moet vrij zijn van meetfouten. Nu
is het maken van meetfouten inherent aan elk meet
proces, welke voorzorgsmaatregelen men ook treft.
Er zullen dus afdoende controles in de meting moeten
worden ingebouwd, opdat eventuele fouten bij toet
sing van het waarnemingsmateriaal kunnen worden
ontdekt.
Nu is de mate waarin een waarneming wordt gecon
troleerd, d.w.z. de grootte van een fout in die waar
neming die bij toetsing met een kans j3 (meestal 80%)
nog juist kan worden gevonden, afhankelijk van de
gekozen meetopzet. Een dergelijke fout wordt aange
duid met de benaming grenswaarde van die waar
neming. De grootte van de grenswaarde is een maat
van de interne betrouwbaarheid.
Van nog essentiëler belang is vaak de invloed die een
dergelijke fout op het eindresultaat (coördinaten)
heeft bij het niet-ontdekken van die fout: de externe
betrouwbaarheid. In het geval van de Groninger wa-
terpasnetten zal een niet-ontdekte fout invloed uit
oefenen op de verkregen hoogten; daar deze echter
worden gebruikt voor de deformatie-analyse kan men
verkeerde conclusies omtrent de grootte van de de
formatie trekken.
Aan de hand van verkenningsberekeningen zal men
tot een zo optimaal mogelijke meetopzet moeten
komen, daarbij lettend op de grenswaarden van de
waarnemingen en de al eerder genoemde invloed op
het eindresultaat, gerepresenteerd door de lambda-
streepparameter (zie 2.1.2). Heeft men eenmaal een
bepaalde meetopzet gekozen dan kan de eigenlijke
meting beginnen, waarna het waarnemingsmateriaal
wordt vereffend en getoetst. Uit de vereffende waar-
182
nemingen kunnen vervolgens de coördinaten worden
berekend.
Wordt na een bepaalde periode opnieuw een meting
gepland, dan zal eerst moeten worden onderzocht of
de oorspronkelijke meetopzet kan blijven gehand
haafd. Is dit niet het geval dan zullen opnieuw ver
kenningsberekeningen moeten worden uitgevoerd.
Vervolgens wordt dezelfde procedure doorlopen,
d.w.z. meting, vereffening en toetsing van de meet
resultaten. Met de resultaten uit de beide vereffe
ningen kan daarna onderzocht worden of het betref
fende object in de tussenliggende periode al of niet
aan deformatie onderhevig is geweest.
Schematisch kan het voorgaande als volgt worden
weergegeven
meet
opzet
wijzige
nee
verkenning
meetopzet
meting T0
vereffening
en toetsing
verkenning
meetopzet
i
meting 7^
vereffening
en toetsing
deformatie
analyse
Fig. 1. Strategie bij deformatie-analyses.
NGT GEODESIA 80