bovenliggende gesteenten de gashoudende laag samenpersen waardoor verzakkingen aan de opper vlakte optreden. Op grond van laboratoriumproeven heeft men om streeks 1970 uitgerekend dat de gashoudende laag ongeveer 1% zou worden samengedrukt wat neer komt op een totale bodemdaling van ongeveer één meter van 1970 tot het jaar 2000. Dit zou grote finan ciële consequenties hebben daar dijken en bruggen moeten worden verhoogd, een aanpassing nodig is van wegen en waterlopen en een regeling van de grondwaterstand voor de landbouw. Maar de Gro ningse boeren maken zich nog geen zorgen over de daling getuige een opmerking: ,,Ach, dan wordt ons bolletje een beetje kleiner". (Met bolletje wordt de aarde bedoelt). 3. Hoogtemeting Er is begonnen met een uitgebreid systeem op te bou wen om de bodemdaling te controleren. Over het ge hele gebied zijn honderden hoogtemerken aange bracht. De hoogten van deze merken worden elke drie jaar tot op millimeters bepaald door nauwkeurigheids waterpassing t.o.v. basispunten die buiten het zak- kingsgebied liggen, zoals Drachten, Oranjewoud, Ap pelscha, Gasselte, Nieuwe Schans en Lauwersoog. Uit de gevonden zakking sinds 1970 blijkt dat de bodemdaling veel minder is dan de verwachting. Hier door komen de nieuwe schattingen voor het jaar 2000 uit op 30 40 cm bodemdaling, [KNGMG, 1973] en [Van Beusekom, 1977 en 1980], Het zal duidelijk zijn dat de bodemdaling, gemeten over zo'n lange periode, niet uitsluitend een gevolg is van gaswinning, maar dat tevens rekening moet wor den gehouden met het inklinken van de bovenste laag van de bodem. Om dit te bepalen heeft de NAM (Nederlandse Aardolie Maatschappij) op 14 plaatsen in het gebied pijpen de grond in geboord tot 400 m diepte. Onderaan maakte men een kabel vast die bovenaan onder spanning werd getrokken. Als de bovenste 400 m inklinkt, zal de kabel verder de pijp uit komen, hetgeen dagelijks wordt geregistreerd. Tenslotte wil men de samenpersing van de aardgas- houdende laag direct meten. Daartoe zijn radioactieve elementen aan de boven- en onderzijde van deze laag aangebracht. Als er samenpersing optreedt, wordt de afstand tussen de radioactieve elementen kleiner. De afstand van deze elementen wordt regelmatig geme ten door een sonde naar beneden te laten zakken die registreert als zij het radioactieve element passeert. Bovenstaande metingen leken voldoende om alles onder controle te houden. Toch schuilen er enige addertjes onder het gras. Voor de waterpassing moeten de kijkers gehorizonteerd worden, dat wil zeggen dat de richtlijn van de kijker loodrecht op de zwaartekracht staat. Door de ont trekking van een aanzienlijke massa gas uit de onder grond verandert de grootte en richting van de zwaar tekracht en dus ook de kijkerstand. Verder verandert ook het NAP-vlak. Daar we hoogten meten t.o.v. het NAP-vlak moeten we bij de gemeten hoogteverande ring AH) de verandering in dit vlak AN) optellen om de bodemdaling te verkrijgen bodemdaling AH AN AN kunnen we uit de zwaartekrachtverandering Ag) bepalen volgens de zg. „formule van Stokes": NGT GEODESIA 80 AN (Ag -?0- AH) S(*)dff Hierin is S (\j>) de „funktie van Stokes". De verandering van het NAP-vlak AN moet worden geïntegreerd over het hele gebied van Groningen [Strang van Hees, 1977], Daar het hier gaat om uiterst kleine verschillen moet men met de grootste zorg vuldigheid meten. Kleine zwaartekrachtveranderingen kunnen de resultaten van de hoogtemeting beïnvloe den. Een tweede nuttig effect is dat verschillen in de uit komsten van zwaartekrachtmetingen een indicatie geven over de hoeveelheid onttrokken gas. Zo ont staat een controle op de berekening van de hoeveel heid onttrokken gas, die gewoonlijk via de drukver andering wordt berekend. 4. Zwaartekrachtmeting In samenwerking met de NAM zijn in oktober 1978 door de schrijver van dit artikel precisie-zwaarte- krachtmetingen verricht op 21 punten in het Gro ninger gasgebied. Daar het om uiterst kleine veranderingen van de zwaartekracht g gaat, zijn deze metingen met de hoogst haalbare precisie verricht, dat is 1 op 10® delen van g. Om een indruk hiervan te krijgen moet men be denken dat 10~8 g het verschil in zwaartekracht voor stelt tussen twee plaatsen, waarvan de ene drie centi meter boven de andere ligt. De zwaartekrachtverschil- len worden gemeten met instrumenten die op een veerbalans lijken. Een gewicht is opgehangen aan een verensysteem. De uitrekking van de veren is even redig met de grootte van de zwaartekracht. De een voud van het principe staat in contrast met de moei lijkheden die men ontmoet om een dergelijke mecha nische constructie te maken met een precisie van 1 op 108. Slechts één fabriek ter wereld is er in geslaagd in strumenten te leveren die aan deze eis voldoen. v Fig. 1. Een schematische voorstelling van gravimetrisch onder zoek. De aantrekkingskracht van de aarde wordt gemeten, in dit geval met instrumenten gebaseerd op het principe van de uitrekking van een veer. Naarmate de aantrekkingskracht van de aarde sterker is wordt de veer verder uitgerekt. Zo kan in een curve (bovenste deel van de tekening) worden uitgedrukt wat er ondergronds (onderste deel) is te zien. 189

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1980 | | pagina 19