Alvorens de problematiek van een coördinatenkadas-
ter te schetsen is het goed eerst aan te geven wat
daaronder wordt verstaan. Bij een coördinatenkadas-
ter zijn de coördinaten van grenspunten in een lande
lijk coördinatenstelsel vastgelegd, ten einde de ligging
van deze grenspunten te kunnen reconstrueren en
een kadastrale kaart te kunnen vervaardigen. Deze
methode vormt een alternatief voor de tot dusver
vooral toegepaste werkwijze van het getallenkadas-
ter, waarbij de meetgegevens ter bepaling van kadas
trale grenzen worden vastgelegd op veldwerken,
enerzijds ten behoeve van kadastrale kaartvervaardi
ging, anderzijds voor reconstructiedoeleinden.
Wat zijn nu in principe de voordelen van een coördi-
natenkadaster?
In de eerste plaats is een coördinatenkadaster bij uit
stek geschikt voor de toepassing van elektronische
tachymeters en voor het gebruik van geautomati
seerde verwerkings-, opslag- en tekentechnieken.
In de tweede plaats kan men verwachten, dat als
gevolg van de vereenvoudigde meetopzet een hogere
produktiviteit bij vooral bijhoudingsmetingen kan wor
den bereikt, mits de juiste hulpmiddelen daarvoor be
schikbaar zijn.
In de derde plaats wordt bij een coördinatenkadaster
een homogeen en nauwkeurig detailpuntenveld ge
creëerd, waardoor de landmeetkundige grondslag in
de vorm van vaste punten aan betekenis kan verlie
zen. Deze grondslag wordt immers vervangen door
een zichtbare grondslag van eenduidig identificeer
bare detailpunten, zoals hoekpunten van huizen die
deel uitmaken van het kadastrale puntenveld. Deze
grondslag kan ook dienstbaar worden gemaakt aan
andere instanties.
Kenmerkend voor "de geautomatiseerde aanpak van
een coördinatenkadaster is nu dat een integratie
plaatsvindt van landmeetkundige grondslag, meet
kundige veldwerkinformatie en kartografische infor
matie van de kadastrale kaart. In [Koen, Schipper,
1979] wordt dit als een bezwaar gezien in verband met
het verschil in functie van deze drie begrippen en hun
verschillende kwaliteitseisen. Op grond van deze be
zwaren komen de auteurs tot de conclusie, dat een in
tegrale aanpak van een coördinatenkadaster onge
wenst is en dat beter een economisch meer haalbaar
alternatief kan worden gekozen. Dit alternatief komt
er op neer dat de filosofie van het getallenkadaster
weliswaar wordt gehandhaafd, maar met dien ver
stande dat het kadastrale kaartenbestand door digita
lisering in een computerbestand wordt opgenomen.
Daarbij blijft dus een strikte scheiding tussen „veld
werkfunctie" en „kaartfunctie" gehandhaafd.
De vraag is nu of één van deze beide benaderingen
moet worden gekozen of dat een andere aanpak de
voorkeur verdient. Het blijkt dat er verschillende
mogelijkheden openstaan, waaruit men, afhankelijk
van het gebied en de omstandigheden, een keuze kan
maken.
Tot dusver is de filosofie van het coördinatenkadaster
voornamelijk toegepast in nieuwe hermetingen en in
uitbreidingsplannen. Daarvoor staat het systeem
Detailmeting 76 ter beschikking, waarmee zowel
m.b.v. de regionaal opgestelde tafelcomputers als bij
het centrale rekencentrum van de Dienst de coördina-
tenbestanden kunnen worden opgebouwd en bijge
houden. Hoewel dit systeem ook in verschillende ruil
verkavelingen wordt toegepast, komt het nog maar
betrekkelijk weinig voor dat de daarbij gevormde
coördinaatbestanden worden bijgehouden.
Gezien het tempo, waarmee hermetingen tot stand
komen en de steeds groter wordende twijfel of inte
grale hermeting wel economisch verantwoord is, zou
men kunnen concluderen dat de realisatie van een
coördinatenkadaster op deze wijze slechts partieel en
lokaal mogelijk is en dat het streven naar een lande
lijke aanpak van het coördinatenkadaster niet haal
baar is.
Het andere uiterste is de kadastrale bijbladen in hun
huidige vorm te digitaliseren, ten einde op die wijze
een landelijk digitaal bestand van perceelgrenspunten
te creëren. Op een soortgelijke wijze als bij de be
paling van plaatscoördinaten van percelen zullen dan
op alle bijbladen inpaspunten moeten worden aange
bracht om de hierbij noodzakelijke transformatie van
een lokaal naar het RD-stelsel te kunnen uitvoeren. Bij
deze aanpak kan geen aandacht worden besteed aan
kwalitatieve verbetering van de kaartinformatie. Er zal
integendeel veelal zelfs een verslechtering optreden,
als gevolg van de grote onzekerheid waarmee inpas
punten kunnen worden aangebracht en in verband
met de grote restverschillen die zullen ontstaan bij de
aansluiting van de verschillende kaartbladen. Naar
mijn verwachting is deze werkwijze alleen verant
woord in hermeten gebieden.
Een variant op deze methode is om de GBKN, voor
zover beschikbaar, te gebruiken om de kadastrale bij
bladen zo goed mogelijk aan te sluiten op de topo
grafie, waardoor een kartografisch beter resultaat kan
worden bereikt. Het principe van het getallenkadaster
wordt hierbij gehandhaafd. Er zal echter vermoedelijk
weinig verband bestaan tussen het veldwerkarchief
en de digitale kaart, zodat er bij de bijhouding grote
tegenspraken zullen optreden. Een verbetering in
deze situatie kan worden bereikt door bij de aanslui
ting van de kadastrale kaart op de GBKN ook gebruik
te maken van de veldwerkinformatie. Hiermee kan
een wezenlijke kwaliteitsverbetering van het kadas
trale bijblad in digitale vorm worden bereikt, met
echter als consequentie dat dit gepaard gaat met een
arbeidsintensief en daardoor kostbaar conversiepro
ces. Gezien de „grafische" kwaliteit van de GBKN
ontstaat dan wel een digitaal bestand voor de kadas
trale kaart, maar kan niet worden gesproken van een
coördinatenkadaster.
Als laatste mogelijkheid kan worden genoemd het
creëren van de landmeetkundige basis voor een coör
dinatenkadaster, op een zodanige wijze dat toekom
stige bijhoudingsmetingen in beginsel kunnen worden
ingepast in dat coördinatenkadaster. Deze landmeet
kundige basis zou kunnen worden gevormd door een
terrestrische bepaling van de harde topografie. Deze
werkwijze kan leiden tot het homogene puntenveld,
dat is vereist voor een coördinatenkadaster. Ook de
gegevens uit het bestaande veldwerkarchief kunnen,
voor zover van goede kwaliteit, in coördinaten worden
omgezet door gebruik te maken van deze grondslag.
Door deze benadering wordt een geleidelijke opbouw
van het coördinatenkadaster mogelijk, waarbij tijdens
de bijhouding ook lokale reconstructiemetingen kun
nen worden uitgevoerd ter verbetering van de kadas
trale grensinformatie.
224
NGT GE0DESIA 80