\/R' Fig. 6. De grootte van V De invloed van een niet-ontdekte fout, ter grootte van de grenswaarde, op de onbekenden is dan de projec tie van M0Map op de y^ -deelruimte: VT.\ Als alle on bekenden coördinaten zijn is vV V\ zo niet (als er bijvoorbeeld ook oriënteringsonbekenden optre den) volgt vY u't verdere projectie van V)' op de deelruimte van de coördinaten. In de deelruimte van de coördinaten zijn de kenge tallen VXR op de XR-assen de grenswaarden van de coördinaten. (De verschillen in de coördinaten die we vonden als we het net met de fout in de waarneming doorrekenden). Nu blijkt (zie figuur 7) R Ar VX A O R A waarmee een zeer handelbare relatie tussen \'J en VXR is gevonden. V J_ kunnen we zien als een verme nigvuldigingsfactor voor de standaardellipsen, waar door ellipsen ontstaan waarbinnen de invloed van een eventuele fout zal liggen (dus een bovengrens, werke lijke invloed meestal kleiner), bijv. fT 10; stan daardellipsen x 10 gebieden waarbinnen de coördi naten ondanks een eventuele fout ter grootte van de grenswaarde in een waarneming in ieder geval liggen. Fig. 7. VXR< VI- Beoordeling van V\ homogeen (geen uitschieters). De absolute grootte zal uit de doelstelling van de me ting moeten volgen. NGT GEODESIA 80 Tenslotte wil ik door een paar voorbeelden trachten u een idee te geven van de orde van grootte van de betrouwbaarheid, met name f_, bij verschillende ty pen metingen. Voor de parameters en P0 is steeds aangenomen0.001 resp. 0.80 Vx0 4.1 Fig. 8. Triangulatie met ör 1 dmgr en S// 25 km. De grens waarden in dmgr en V X tonderstreeptI. Beginnen we met een primair driehoeksnet (or 1 dmgr, zijdelengte 25 km). We zien in figuur 8 grenswaarden (dus fouten die we met een kans van 80% kunnen opsporen) variërend van 6 tot 9 dmgr, die een vervorming VX kunnen veroorzaken van 3 tot 6. Tekenen we dus ellipsen van 6 keer de standaard ellipsen, dan vormen dit de gebieden waarbinnen de punten kunnen variëren t.g.v. niet-ontdekte fouten. lX is alleen afhankelijk van de vorm van de figuratie, niet van de grootte. Verder is VI alleen afhankelijk van de verhouding tussen de standaardafwijkingen van de waarnemingen en dus invariant tegen verme nigvuldiging van alle standaardafwijkingen met een constante. Daarom is V\ 6 geldig voor alle mogelijke drie- hoeksnetten. Deze algemene geldigheid van de waar de voor vT geldt overigens ook voor de overige voor beelden. Stappen we nu over naar figuur 9 met dezelfde figu ratie, waarin nu alleen afstanden zijn gemeten (trilate- ratie). De grenswaarden zijn nu aanzienlijk hoger, ook in verhouding tot de standaardafwijking van de waar nemingen. De slechtere betrouwbaarheid blijkt ook duidelijk uit de waarden voor vT, die oplopen tot 22 en die bij een ongunstiger figuratie nog aanzienlijk hoger kunnen worden. Oorzaak hiervan: slechts één voorwaarde tegenover zeven bij triangulatie. Slechts door het bijmeten van heel veel diagonalen (minstens 6 a 7) kan de betrouw baarheid vergelijkbaar met die van de triangulatie wor den. Voor de praktijk lijkt me dat echter onhaalbaar. 311

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1980 | | pagina 13