Fig. 3. Het werk aan de Amsterdamse metro kon doorgang vinden.
Eén leus moet apart worden genoemd: „Onze buurt
is verboden voor gemeenteambtenaren, slopers en
metrobouwers". De eerste ambtenaren, die op dit
soort werk verschijnen, zijn de landmeetkundig
ambtenaren van de gemeente.
Ik geloof als u dit soort dingen ziet, dat u dan denkt:
„Ja, je kunt wel dat werk uit gaan zetten, piketten
plaatsen en zo, maar wat moet van dat werk nu
terechtkomen? Hoe pakt men zoiets aan?" Je zou
haast geneigd zijn om te gaan werken met schaduw
partijen en illegale netten. Uiteindelijk hebben wij een
grondslag gemaakt, die helemaal aan de gevels vast
zat.
Wij hadden hier te doen met aan de ene kant een
stadsbestuur, het college van B. en W. dat op demo
cratische wijze een beslissing had genomen, en aan
de andere kant een actiecomité met een aanhang, niet
alleen op de Nieuwmarkt maar ook in andere delen
van Amsterdam. Dit actiecomité hanteerde al bij voor
baat het conflictmodel. In die dagen werden wij door
twee mensen van de leiding van dat actiecomité op
gebeld om met ons te praten. Ik heb nog gevraagd
waarom zij zich tot ons wendden; hierop gaven zij
echter geen antwoord. Zij stelden een ander tracé (het
Geldersekade-tracé) voor, waarbij zij dachten dat dit
tracé eventueel via het IJ naar het noorden zou kun
nen worden verlengd. De achtergrond daarvan was
dat de verbinding oost-west dan voorgoed van de
baan zou zijn. Wij hebben behalve over de maatvoe
ring ook over de grondmechanische aspecten van het
Geldersekade-tracé gesproken. Zij wilden meer weten
over de ligging van de caissons, waar hun tracé dan
eventueel op aan zou moeten sluiten. Ik heb ze toen
naar de heer Roelfzema van de afdeling Landmeten
van de gemeente Amsterdam verwezen. Ook met
hem hebben zij een gesprek gehad.
Ik geloof toch dat het van belang was, dat die ge
sprekken plaats hebben gevonden. Nog niet eens zo
lang geleden heb ik met één van die actievoerders
contact gehad en toen vertelde hij mij, dat hij mij in
dertijd als oud-bewoner van de Jodenbreestraat nog
wel eens aan de discussies in buurtvergaderingen had
zien deelnemen. Ik was er van oudsher tegen dat die
buurt zou worden gesloopt, niet vanwege de metro
maar wel vanwege de grote verkeersweg, die daar
oorspronkelijk was gepland. In zo'n vergadering luis
tert men dan meestal niet naar datgene waar men
het niet mee eens is, maar alleen naar datgene waar
men het juist wel mee eens is. Dit is een heel mense
lijke eigenschap, die in dit conflictmodel past. Om die
reden heeft ook het gesprek met ons plaatsgevonden.
Ik denk dat de gesprekken met zowel de afdeling
Landmeten als met ons een belangrijke bijdrage zijn
geweest in het klimaat met betrekking tot de directe
uitvoering van het werk. Ik meen tenminste dat er
eigenlijk nergens van sabotage sprake is geweest voor
wat ons werk of dat van de gemeente betrof.
5. Enige kanttekeningen
Ik zou aan het eind nog de volgende opmerkingen
willen maken. U heeft wel gemerkt, dat ik me niet
bezig heb gehouden met kwantitatieve zaken, maar
meer met kwalitatieve zaken. Over die kwalitatieve
zaken wordt misschien wel eens wat te weinig nage
dacht. Wij moeten goed beseffen dat wij beroeps
beoefenaars, specialisten op een bepaald gebied zijn
en dat wij vooral moeten denken aan de integratie van
ons werk in het toepassingsgebied. Of dat nu de ruil
verkaveling is of de scheepsbouwkunde, weg- en
waterbouwkunde of andere gebieden. Hoe kun je dat
doen? Moet daar in de opleiding al de nodige aan
dacht aan worden besteed?
Dit is onmogelijk, want dan zou je het vakkenpakket
bijzonder breed moeten maken. Maar ik vind wel, dat
je in het studiepakket op elk niveau je de kennis zo
danig eigen moet maken, dat je later in het toepas
singsgebied op basis van die kennis je in de proble
men, die op dat gebied betrekking hebben, kunt ver
diepen.
Een tweede punt dat van belang is, is het volgende.
Toen de voorzitter de studiedag opende, realiseerde ik
mij dat dit de eerste bijeenkomst is waar de verticale
structuur van de organisatie van landmeetkundig
Nederland bijeen is. Ik ben van mening dat wij ten
aanzien van de organisatie en dan denk ik niet
alleen aan de integratie op vaktechnisch gebied, maar
ook aan de maatschappelijke integratie ervoor
moeten zorgen dat er voldoende contact is met die
organisaties, waarmee wij uiteindelijk aan de basis het
werk moeten uitvoeren.
Als derde punt vind ik dat in de structuur van de (over-
heids-)diensten, ook met betrekking tot de landmeet
kunde, het vraagstuk van centralisatie of decentrali
satie, vooral met het oog op de zowel vaktechnische
als noodzakelijke maatschappelijke integratie, van
groot belang is.
NGT GEODESIA 80
329