Prof. Baarda beantwoordt deze opmerking, dat het
A4-tje voor de HTW te vergelijken is met het be
roemde leerboek van prof. Goudriaan. Deze was naar
Zuid-Afrika gegaan om een boek van tien bladzijden
over economie te schrijven. Toen het boek uitkwam
waren het wel 500 bladzijden. Dat is nu precies het
stuk dat de vakkennis betreft. Inderdaad is er de vak
kennis die je nodig hebt, maar het vak verandert.
Het wezenlijke zit voor en na de black box. Enerzijds
krijgt men een veel beter begrip van het meetproces
(de doelstellingsanalyse), anderzijds wordt men ge
dwongen bij de uitvoer weer opnieuw de betekenis
van het meetproces te bekijken (de doelstellingsana
lyse en de verbinding met de andere vakken). Het vak
is aan het verschuiven, of een brug aan het slaan naar
de aangrenzende wetenschapsgebieden. Eén van de
meest typische voorbeelden hiervan, dat zich juist op
zijn vakgebied voordoet, is het verband van de geo
desie met de geodynamica. De geodeet weet zoveel
van de geodynamische processen af, dat hij kan gaan
praten met de geodynamicus. Hetzelfde geldt voor de
civiel-ingenieur en anderen.
Er is een groot verschil in ontwikkeling van de geode
tische vakgebieden. Indien men een vakgebied als
dat van vastgoedsystemen of planologische geodesie
neemt, dan is daar een enorme hoeveelheid feiten
materiaal, dat nog niet kan worden gecomprimeerd
en opgesplitst in een „black box"-gedeelte en een
interpretatie-gedeelte. Men ziet dus in Delft een aantal
vakgebieden in verschillende stadia van ontwikkeling.
De heer Gravesteijn constateert dat de heer Schipper
enkel de fouten in een kringnet heeft behandeld en
vraagt of hij ook de fouten in RD-punten heeft be
keken en wat voor invloed deze fouten op kringnetten
zullen hebben.
De heer Schipper antwoordt, dat naar het aantal fou
ten in RD-punten nog geen onderzoek is gedaan. Het
is dus nog niet bekend hoe vaak deze fouten zijn
geconstateerd. Hij veronderstelt dat de heer Grave
steijn mede doelt op het feit dat door de herzieningen
van het RD-net wijzigingen zijn aangebracht in de
coördinaten van de RD-punten. Wat dat laatste be
treft deelt hij mee dat wel is onderzocht in hoeveel
kringnetten er sprake is van een discrepantie. Geble
ken is dat ongeveer in een kwart van die kringnetten,
dat is ongeveer 50, discrepanties voorkomen van
meer dan 5 cm in één van de aansluitingspunten. In
een enkel kringnet komt zelfs een fout voor van meer
dan 50 cm in een van de aansluitingspunten. Het is de
bedoeling om deze verschillen door een herbereke
ning te elimineren, hetgeen echter veel tijd kost.
De heer Gravesteijn vraagt hoe het staat met de
kostenaspecten ervan.
De heer Schipper meent dat daar moeilijk wat over
kan worden gezegd. Hij weet niet hoe vaak zo'n fout
is geconstateerd en hoe groot de schade dan per
geval is.
De heer Denekamp, sinds kort hoofd van de Rijksdrie
hoeksmeting (RD), zegt toch wel te schrikken van een
fout van 50 cm. Kort geleden is het inderdaad ge
beurd dat aan de RD werd gevraagd om eens te kijken
naar de coördinaten van een RD-punt, omdat er dis
crepanties verschenen van ongeveer 50 cm met coör
dinaten die in een kringnet werden berekend. Het
gaat hem voorlopig te ver om dit toe te schrijven aan
een fout in de bepaling van de RD-coördinaten van
dat punt. Een analyse van de bepaling van RD-punten
heeft aangetoond, dat een dergelijke kans bijzonder
klein is. Verder redenerend meent de heer Denekamp,
dat niet de RD-punten door kringnetten kunnen wor
den gecontroleerd, maar dat andersom de kringnetten
gelukkig door RD-punten kunnen worden gecontro
leerd. Hij is verder van mening dat de kringnetten ver
antwoord worden gecontroleerd, maar dat toch vaak
onvoldoende wordt stilgestaan bij de aansluiting van
het kringnet aan een RD-punt of een hoofdpunt, dat
al eerder is bepaald. Een kring in zo'n kringnet kan
goed sluitend zijn en de enige conclusie die daaruit
getrokken kan worden is, dat het punt van het kring
net waarschijnlijk aan een bepaalde betrouwbaarheid
voldoet. Alleen dat punt van het kringnet wordt dan
ook nog vaak door een of andere excentrische meting
vastgelegd aan een RD-net, of aan een verzekerd
punt dat later als hoofdpunt gaat fungeren. Zijn erva
ring is, dat vooral in die fase een fase die vrijwel
door iedereen wordt verwaarloosd juist grove fou
ten kunnen worden gemaakt. Juist m.b.t. die locale
metingen waarmee de RD zich dagelijks bezig
houdt en waar men een grote mate van ervaring mee
heeft bestaat in de provincie bij het meten van
kringnetten minder ervaring. Als er in een kringnet
een fout wordt gevonden, dan heeft dat effect op de
coördinaten van dat kringnet. Indien in een aanslui
ting een fout wordt gemaakt, vindt men deze bijna
niet terwijl het juist om die fouten gaat.
De heer Denekamp hoopt dan ook dat hij in de toe
komst meer aan serviceverlening kan doen met be
trekking tot de aansluiting van kringnetten aan RD-
punten. Verder is hij van mening dat het RD-net over
het algemeen bekend staat als een betrouwbaar net.
Prof. Alberda meent dat in de figuren bij de inleiding
van de heer De Heus bij de betrouwbaarheidsbe
schouwing de aansluitingsconstructies met een heel
grote onbetrouwbaarheid naar voren kwamen, zodat
daaraan speciaal aandacht moet worden geschonken.
Hij vraagt de heer De Heus dan ook op het door de
heer Denekamp gestelde te reageren.
De heer De Heus stemt in met hetgeen de heer Dene
kamp stelt. Kringnetten op zich, of zoals zij nu
worden gemeten, voldoen aan redelijke eisen. De pro
blemen doen zich voor bij de aansluitingsconstructies
aan RD-punten, of als deze deel uitmaken van het
kringnet in de vorm van insnijdingsconstructies en
waarschijnlijk nog meer bij een losse poot van een
kringnetpunt naar een vastlegging of een RD-punt.
Over de betrouwbaarheid van het RD-net wil de heer
De Heus het volgende zeggen: In zijn lezing heeft hij
een driehoeksnet laten zien dat er zeer betrouwbaar
uitzag. Dat zal zeker voor het RD-net gelden, voor
zover het 1e- en 2e-orde punten betreft, omdat dat
een triangulatienet is. Voor de 3e-orde punten durft
hij zijn hand niet in het vuur te steken, omdat deze
punten op een andere manier worden bepaald, n.l.
door een combinatie van voor- en achterwaartse in
snijding. Deze is misschien voor wat de precisie be
treft redelijk. Hij is echter niet overtuigd, dat die pun
ten ook eenzelfde betrouwbaarheid hebben als de 1e
en 2e-orde punten.
De heer Denekamp zegt, dat ook hij zijn hand niet
voor de 3e-orde punten in het vuur durft te steken.
Hij wijst erop, dat met toetsingen wel bepaalde indi
caties kunnen worden verkregen, m.b.t. waar fouten
NGT GEODESIA 80
331