gebruik te maken van een theodoliet, toen nog een heilig instrument. Wie beschrijft mijn verbazing toen het werkstuk door de betrokken ingenieur-verificateur werd afgekeurd en wel omdat voldoende controle ontbrak; zelfs geloof ik nu dat de wel aanwezige controle puur toeval was, omdat het begrip „con trole" kennelijk in Delft geheel langs mij heen was gegaan. Je deed eenvoudig je best om geen fouten te maken, waarom dan controle op gebeurtenissen die niet behoorden voor te komen? Afkeuring van werkstukken is het beste wat een jong technicus kan overkomen. De schok zal hij dan nog best te boven komen en meestal zal het resultaat een verandering van inzicht zijn. Zo ook hier: In de daarop volgende jaren werd het opsporen van controle methoden een ware hobby, waartoe zeker niet weinig heeft bijgedragen het moeilijke of nagenoeg onmoge lijke opsporen van fouten, die toch oorzaak moesten zijn van vele onverwacht grote sluittermen van velerlei aard bij werk in het kader van de Dienst voor Buiten gewoon Landmeetkundig Werk van het Kadaster. Achteraf bleek uiteraard de in Delft geleerde theorie hulp te verschaffen, terwijl D. de Groot mij het be ginsel van efficiency bij detailmeten bijbracht: vol doende meten zonder overmaat aan controle. Ook de internationale literatuur wijdde in die tijd veel aan dacht aan methoden van controle, waarbij K. Reiche- neder voor het eerst in een „sterktegetal" de invloed van meetfouten op coördinaten van snelliuspunten objectief trachtte weer te geven. (Zie o.m. de litera tuur vermeld op p. 316 van de HTW-1956). Maar toch bleek één ding duidelijk: Ontworpen con trole-methoden waren teveel gericht op één type van meting, generalisatie tot meerdere typen van punts- bepaling was niet mogelijk en objectieve criteria voor waardering van controle-methoden ontbraken. Mis schien was dit wel de reden waarom het met de controle-methodiek bij vele ervaren landmeters zelfs bij detailmeten maar droevig gesteld was. Merkwaardig hierbij was telkenmale een overschat ting van eigen kunnen en wel op het gebied van het zgn. foutloos meten. Nog merkwaardiger is dat dit verschijnsel zich telkenmale blijkt voor te doen als nieuwe meetmethodieken zich in de geodesie mani festeren. De eerste doorbraak op dit terrein was de toepassing en herinterpretatie van statistische methoden in hoofdstuk X van de HTW-1956, binnen tien jaar nadat prof. dr. D. van Dantzig deze technieken op onna volgbare wijze in een kadercursus van het Mathema tische Centrum in Nederland had geïntroduceerd. In het bijzonder mag ik hierbij wijzen op de benutting van het onderscheidingsvermogen van F-toetsen, een voorloper op de later te ontwikkelen betrouwbaar heidstheorie, een gedachtengang ook die eerst ruim twintig jaar later schoorvoetend in de internationale literatuur bleek door te dringen. Toch was achteraf gezien de HTW-1956 nog niet consequent genoeg en evenmin consistent. Zo wer den de beschouwingen over controle van detailme tingen ontleend aan bestaande methoden en litera tuur. Kennelijk een moeilijk onderwerp, want ir. C. Koeman spoorde fouten op in het manuscript bij de beschrijving van de controle-methodiek, terwijl vele jaren later het onderricht in deze methodiek tijdens de TH-zomerkampen door medewerkers als te moeilijk voor studenten werd beschouwd en daarmee voor ge ruime tijd van het programma werd afgevoerd. De be schreven toetsingsmethoden zelf werden het slacht offer van een nog te onvolledig inzicht in de kansver deling van waarnemingsgrootheden, in het bijzonder betreffend de afstandmeting en coördinaten, om van de fotogrammetrie nog maar te zwijgen. Velen zullen deze schoonheidsfoutjes niet hebben bespeurd, de HTW-1956 was zwaar en stevig genoeg uitgevoerd om een indrukwekkende plaats op de boekenplank in te nemen endaarvan nimmer verwijderd te wor den! Maar hadden dan teminste maar de hogere goden in ons vak, verantwoordelijk voor de Rijksdrie hoeksmeting en andere grote projecten, de moeite genomen de tekst tussen de formules te lezen; wat een puzzels volgend uit de huidige lappendeken van puntsbepaling waren ons dan bespaard gebleven! Het past ons hierover verder te zwijgen, want hoe zou het huidige geloof in vastgoedsystemen ongeschokt kunnen blijven als de opbouw op een dergelijke ondergrond zou blijken te berusten? Liever keren we terug tot het in de beschreven periode verkregen in zicht in het maken van fouten en de controle erop. Dit inzicht wierp vruchten af op geheel ander terrein. Zo werd in de jaren 1947-49 op verzoek van de toen malige rector J. M. Tienstra een lesroostersysteem voor de Technische Hogeschool Delft ontworpen, met eensdeels een onderwijskundige inslag, anderdeels een kenmerkende controlemethodiek. Het systeem werkt nog steeds, alle automatisering ten spijt. Een ander redelijk werkende controle-methodiek werd ontworpen ten behoeve van de organisatie en admini stratie van het FIG-congres 1958 in Scheveningen en Delft; de kernpunten ervan werden „geleend" door een congres-organisatiebureau, dat zijn know-how voor duur geld ter beschikking stelde aan hulpbe hoevende congresorganisatoren. Men ziet opnieuw het maatschappelijk nut van de geodesie De vijf jaren, die nodig bleken om het HTW-manu- script in goede samenwerking met Harkink en De Groot te voltooien, waren een uiterst leerzame pe riode. De spanning daarbij om eigen nog niet geheel doorziene theorieën te verbinden met werk van ande ren, teneinde een verantwoord overzicht te geven van de toenmalige landmeetkunde en daaruit richtlijnen te ontwikkelen voor praktische toepassing, was dus danig hoog dat een mogelijke herhaling op latere leef tijd vrijwel uitgesloten zou blijken. Maar juist dit trachten om een groot deel van de landmeetkunde onder één noemer te brengen, deed scherper de zwakke kanten of lacunes in de bestaande of ont wikkelde kennis naar voren komen. Tevens bleken er toch, ondanks alle zorgvuldigheid, fouten ingeslopen te zijn, zoals verwisseling van hectometers en kilome ters (in de tabellen voor verkenning van meetlijnen) en het in verkeerde volgorde toepassen van punten in een overigens goede formule bij het praktische reken voorbeeld. (Een huldebewijs aan ir. H. v. d. Berg, die als enige alles narekende en deze fouten vond). Enkele theoretische beschouwingen, zoals over af- rondingsfouten, zouden we nu niet meer aanvaarden, maar het ergste is dat ik zelf bij de voor de praktijk noodzakelijk geachte vereenvoudiging van de varian- tiematrix van gegeven coördinaatgrootheden het essentiële rangverlies van mijn eigen uit 1944 date rende schrankingstheorie vermoordde. Dit teneinde aansluiting te krijgen bij de HTW-1938 van J. M. 302 NGT GEODESIA 80

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1980 | | pagina 4