weer te kunnen geven. Deze worden genoteerd op het veldwerk. Het maken van een vrij gedetailleerd veldwerk, zowel ten behoeve van de opnemer als voor gebruik op kantoor, wordt aanvaardbaar en wenselijk geacht. Het is niet noodzakelijk om alle aangemeten punten op het veldwerk aan te geven. De programmatuur dient modulair van opbouw te zijn, met mogelijkheden tot uitbreiding in een later stadium. Met name wordt gedacht aan een mo dule, die betrekking heeft op een database van coördinaten van vaste punten, en aan een andere, waarbij coördinaten worden bepaald van vrije standplaatsen. De programmatuur moet de cassettegegevens ru briceren en controleren, de metingen van de meet kundige grondslag berekenen en toetsen, de coör dinaten van de detailpunten bepalen en tenslotte deze punten sorteren naar de code voor het terrein element. waarin de afstand en hoekmetingen worden geregis treerd. In dit geval dus een getal van zeven cijfers als identificatie- en coderingsmogelijkheid. Men kan naar keuze informatie- en meetblokken re gistreren en men heeft dus in wezen een zeer groot aantal mogelijkheden om een coderingssysteem op te bouwen met een onbeperkt grote registratiecapaci teit. De door Wild gehanteerde benamingen suggere ren enigszins dat het puntnummer dient ter identifi catie van het punt, terwijl coderingen zouden moeten worden ondergebracht in informatieblokken. Dit is niet het geval. Bij het NAM-systeem worden de aan de punten toe te kennen codes vrijwel uitsluitend in de puntnummer- kolom van de meetblokken geregistreerd. Dit concen treren van de codering in de meetblokken zelf en het zoveel mogelijk vermijden van informatieblokken le vert een grote besparing op van intoetshandelingen te velde. Het NAM-systeem De standaarduitvoering van het systeem voorziet in het coderen van 90 verschillende typen van terrein elementen. Een uitbreiding van dit aantal is op een voudige wijze te realiseren. Van de 90 codeermogelijk heden worden er op dit moment 46 gebruikt. Ter illus tratie volgt hier een gedeelte van de coderingslijst: 10 - wegkant (verharde wegen) 11 - wegkant (onverharde wegen) 12 - wegkant fietspad, voetpad (verhard) 13 - wegkant fietspad, voetpad (onverhard) 14 - midden weg/pad/spoorlijn 15 - punt op weg/pad (bijv. km-paaltje) 16 - kolk, putje 19 - spoorlijn 20 - waterkant (rivieren, kanalen, brede sloten) 21 - waterkant sloot of diepe greppel 22 - insteek 23 - talud (onder en/of bovenlijn), dijk 24 - midden sloot, greppel 25 - punt in/langs kanaal, sloot enz. 26 - duiker Op soortgelijke wijze zijn met coderingen in de 30- serie verschillende vormen van begroeiing aan te geven; de 40-serie correspondeert met bouwwerken, enz. Een punt in het terrein krijgt naast het typecode ook nog een objectcode van één of twee cijfers. De reden hiervoor is dat bij het tekenen van de kaart van een meetproject wordt aangenomen, dat punten met het zelfde object/typenummer met elkaar moeten worden verbonden en wel in de volgorde waarin de punten zijn aangemeten. Hiervan kan worden afgeweken door middel van speciale codes, zoals straks zal wor den verklaard. De objectcode (1-79) gaat vooraf aan de typecode (10-99). De punten van een bepaalde wegrand hebben dus bijv. de code 310, terwijl punten van de volgende wegrand de code 410 dragen. Als geen code wordt ingetoetst bij aanmeting van een punt, dan krijgt dit punt automatisch de laatst gel dende code. De cijfers 1 t.m. 9 dienen als codes voor speciale be werkingen. Zo betekent code 1Verbind dit punt (met object/typenummer abcd gelijk aan dat van de hieraan voorafgaande aanmeting) met het eerste punt waaraan de code abcd werd toegekend. Hiermee is het dus mogelijk om de tekenautomaat een gesloten kromme te laten tekenen, zonder het beginpunt op nieuw aan te meten. Het zal echter nogal eens voor- NGT GEODESIA 80 De theodoliet De Wild theodoliet TC-1 (ook Tachymat genoemd) (fig. 1) registreert in blokken of regels van ponskaart formaat. Per cassette wordt elk blok automatisch voorzien van een uit vier cijfers bestaand doorlopend bloknummer. Onderscheid wordt gemaakt tussen meetblokken en informatieblokken. Een informatie- blok bestaat uit het bloknummer (vier cijfers), een puntnummer (zeven), een codegetal (drie) en twee cijfergroepen van ieder zeven cijfers. Men heeft in een informatieblok dus de beschikking over vier beschrijf bare kolommen met een capaciteit van in totaal 24 cijfers. Een meetblok bestaat uit het bloknummer (vier), het puntnummer (zeven) en voorts vijf blokken, Fig. 1. Wild Tachymat TC-1. 380

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1980 | | pagina 22