Fig. 2. Afstandmeting met Tellurometer. meetdienst van de afdelingen, batterijen en doelop- sporingsmiddelen, gaan uit van deze bekende punten (zowel trigpoints als artilleriepunten) en behoeven in de regel geen grotere afstanden dan 1-11/2 km te overbruggen. De nauwkeurigheidseisen, die aan de uitvoering van het net worden gesteld, zijn zodanig, dat alle daaruit afgeleide punten steeds voldoen aan de eisen, die de gebruikers aan de nauwkeurigheid stellen. Vanwege het werken in NATO-verband wordt uitsluitend ge werkt met UTM-coördinaten (UTM Universal Transverse Mercator) of geografische coördinaten. De coördinaten van de trigpoints worden gepubli ceerd in zgn. „triglists". Van alle artilleriepunten en alle punten met een richting wordt een beschrijvings- kaart, de zgn. „BEKAP" gemaakt. Deze kaarten kun nen door de gebruikers worden verkregen bij de terreinmeet-inlichtingenposten. Een belangrijke taak van de terreinmeetdienst van de 101 AMA is bovendien om voor opleiding en oefening contacten te onderhouden met de terreinmeetdien- sten van de afdelingen en batterijen. De weermeetdienst heeft tot taak om alle atmosferi sche factoren te bepalen, die van invloed kunnen zijn op de baan van een afgeschoten projectiel. Gemeten worden: windsnelheid; windrichting; luchtvochtigheid; luchtdruk; luchttemperatuur. Om al deze factoren ook op verschillende hoogten te bepalen wordt een weerballon opgelaten. Een daar aan bevestigde sonde wordt gevolgd door een an tenne (fig. 3). Uit de verschillende waarnemingen wordt een meteo- bericht samengesteld, dat NATO-gestandaardiseerd is. Dit bericht wordt over de telex naar de verschil lende stellingen verzonden. Beschikt men daar over een computer, dan is het mogelijk de op ponsband binnengekomen gegevens automatisch te verwerken. Het bericht is echter zodanig ingericht, dat ook een snelle manuele verwerking mogelijk blijft. 3. Doelopsporing Voor de opsporing van vijandelijke stellingen maakt men gebruik van radar of van de geluidmeetdienst. Bij radar wordt een projectiel gevolgd in zijn baan. Hierdoor is het mogelijk de oorsprong van die baan te bepalen. Voorwaarde hierbij is, dat de plaats en de hoogte van de radar bekend moeten zijn en dat er een kaarthoek moet zijn vastgesteld. Bij geluidmeting berust het beginsel op het tijdsver schil, waarmee twee opeenvolgende microfoons een knal registreren. De geluidmeetdienst gebruikt voor het opsporen van doelen in de regel vijf microfoons, waarvan de coördinaten (in decimeters nauwkeurig) en de hoogte bekend zijn. Fig. 3. Het volgen van de meteo-radiosonde. Fig. 4. Geluidmeetdienst-centrum. NGT GEODESIA 80

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1980 | | pagina 4