TH Delft en contractresearch*)
door prof. dr. ir. Y. M. de Haan, lid van het College van Bestuur van de
Technische Hogeschool Delft.
Het College van Bestuur heeft met grote belangstel
ling kennis genomen van de uitnodiging deze dag bij
te wonen, alsmede met belangstelling kennis ge
nomen van de ontwikkeling die achter dit initiatief en
deze uitnodiging zit. Gaarne hebben wij dan ook uw
uitnodiging aanvaard en ik ben blij vandaag hier aan
wezig te kunnen zijn.
Mij is gevraagd in te gaan op enkele aspecten van de
relatie tussen de TH Delft en de contractresearch
en het standpunt, dat de TH Delft hierover inneemt,
toe te lichten.
Contractresearch brengt ons ongetwijfeld in het raak
vlak van onze instelling voor technisch-wetenschap-
pelijk onderwijs en onderzoek en de maatschappij.
Dat raakvlak is stellig bijzonder breed en bevat vele
specifieke regionen. De onderwijsfunctie van de in
stelling, die zijn afronding vindt in het toetreden van
voor hun vak goed toegeruste ingenieurs tot de (tech
nische) beroepswereld, zou daarbij altijd centraal
moeten staan. Ik zal mij nu op de onderzoeksfunctie
van de instelling richten.
Een onderzoeksfunctie die op zijn minst ten dele zou
moeten inspelen op de noden van de maatschappij,
zou ook voor een deel uit maatschappelijke dienst
verlening moeten bestaan. Een groot deel van de
onderzoeksfunctie van de onderwijsinstellingen heeft
het karakter van lange-termijn-onderzoek, dat wil
zeggen fundamentele onderzoekingen gericht op ver
ruiming van kennis van en inzicht in de verscheidene
gebieden der wetenschap. Veel van dit onderzoek zal
vroeg of laat op een of andere manier zijn civiele ef
fect hebben, hoewel dit een weinig voorspelbare zaak
is en dit vaak op een andere manier geschiedt dan de
fundamentele onderzoeker het bedoeld had. De tijd
zal het leren. Het onderzoekprogramma kan echter
ook een meer directe en gerichte component om
vatten, die ingaat op concrete vraagstellingen uit de
praktijk. Wanneer zo'n concrete vraagstelling uit de
praktijk wordt opgepakt, en over de uitvoering van
dat onderzoek afspraken worden gemaakt, ook in de
zin van vergoedingen die voor dat onderzoek worden
verstrekt, spreken wij over contractresearch en in een
iets andere terminologie over de derde geldstroom
voor universiteiten en hogescholen.
Dit noemende wil ik toch in het kort iets zeggen over
de tweede geldstroom. De tweede geldstroom betreft
overheidsgelden, die door tussenkomst van een pro
jectfinancieringsorganisatie aan de onderzoekers bij
de instellingen voor hoger onderwijs ter beschikking
Inleiding gehouden op 8 mei 1980 in Delft, op de door de Afde
ling der Geodesie georganiseerde voorlichtingsdag „Stichting
Studiecentrum voor Vastgoedinformatie"
worden gesteld. In Nederland vervult de Stichting
ZWO (Zuiver Wetenschappelijk Onderzoek) de rol van
projectfinancieringsorganisatie. Uit de terminologie
moge blijken dat de technische hogescholen tot nu
toe weinig op die projectfinanciering hebben kunnen
inspelen, omdat het door hen verrichte onderzoek
meestal niet zuiver wetenschappelijk doch toegepast
wetenschappelijk is. Dat neemt niet weg, dat bij ver
scheidene afdelingen ook in het verleden al goed op
ZWO-projectfinanciering is ingespeeld.
Heel recentelijk echter heeft zich de mogelijkheid
voorgedaan om aan de tweede geldstroom een be
langrijke uitbreiding in de richting van het technisch-
wetenschappelijk onderzoek te geven. Die mogelijk
heid wordt in de zogenaamde BUOZ-nota (Beleids
nota Universitair Onderzoek) heel duidelijk gegeven.
De drie technische hogescholen hebben daar dan ook
ogenblikkelijk op ingespeeld, waarbij een zo snelle
ontwikkeling in gang is gezet, dat reeds in juni een
brochure verwacht kon worden, waarin de onderzoe
kers van de technische hogescholen de mogelijkheid
wordt geboden om projectfinancieringsvoorstellen in
te dienen.
Hoewel mijn bijdrage zou gaan over contractresearch,
vertel ik u dit, omdat er door deze ontwikkeling toch
belangrijke verbanden en koppelingen tussen de
tweede en derde geldstroom zijn te leggen. Ook bij de
tweede geldstroom gaat het nu voor de technische
hogescholen om op de praktijk gericht onderzoek.
Het externe belang van het onderzoek moet bij de
voorstellen worden aangegeven. Men moet zelfs
potentiële gebruikers van de onderzoeksresultaten
daarin kunnen identificeren. Daarmee krijgt het werk
in het kader van de tweede geldstroom qua inhoud
een groot verband met het werk dat wij in het kader
van de derde geldstroom verrichten en willen uitbrei
den, ook al wordt er bij de verschillende geldstromen
gebruik gemaakt van verschillende verwervings- en
toekenningsmechanismen van de gelden. Denkbaar is
ook een koppeling, waarbij projecten zowel uit de
tweede als de derde geldstroom ondersteuning kun
nen genieten. De mogelijkheden voor de technische
hogescholen om een stuk expansie met betrekking tot
hun onderzoektaak te bewerkstelligen zullen met
name in die tweede en derde geldstroom moeten
worden gezocht.
Wanneer in de brochure voor vandaag met spijt wordt
vastgesteld dat de middelen voor onderzoek toch aan
het afnemen zijn en de personeelsformatie voor het
onderzoek wordt ingekrompen, dan betreft dat de
eerste geldstroom, die rechtstreeks aan de instellin
gen ter beschikking wordt gesteld. Daar zit inderdaad
geen ruimte meer in en er moet zelfs aan bezuini
gingen worden gedacht. De verruiming is echter wel
NGT GEODESIA 81