Techniek (Vakgroep Civiele Planologie) en de Afde
ling der Bouwkunde.
Prof. dr. ir. Y. M. de Haan beantwoordt bovenstaan
de vragen als volgt. Over de specifieke situatie van
personen, die als onderzoekers betrokken zullen zijn
bij de Stichting, is overleg gaande met het Bureau
Juridische en Algemene Zaken van de TH. In de tot
nu toe gevoerde gesprekken wordt al een deel van de
duidelijkheid, die natuurlijk op dit punt moet worden
geboden, gegeven. Op zichzelf is er niets op tegen dat
personeel in dienst van de TH in projecten (contract-
research) participeert. Dit gebeurt inmiddels al op
redelijk grote schaal: de mensen zijn in dienst van een
TH-vakgroep en de betreffende docenten voeren een
zekere supervisie over dat deel van het werk dat op
hun onderzoeksgebied ligt. Voor zover er op die basis
aan het werk van de Stichting wordt bijgedragen,
doen zich geen problemen voor. De situatie verandert
echter als personen in dienst treden van de Stichting
en dus ook de rechtspositie verwerven, die de Stich
ting biedt. Men is dan niet meer in dienst van de TH,
maar in dienst van de Stichting. Er wordt een arbeids
overeenkomst aangegaan. Alvorens in dienst te
treden van de Stichting moet men zich een duidelijk
beeld vormen van de rechtspositie die geboden
wordt. Zo zal men, in verband met de uitvoering van
een bepaald project, moeten weten hoe lang het
dienstverband gaat duren. Het is denkbaar dat het
doel van de Stichting zozeer ligt in de behartiging van
de taak die de overheid aangaat, dat aansluiting bij
het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds op deze wijze
kan worden verkregen. Dit is echter een lange en
moeizame weg. Een dienstverband bij de Stichting,
waar men onderzoek doet en waar blijkens de partici
panten velen in zijn geïnteresseerd, kan goede voor
uitzichten bieden om na het voltooien van dat werk de
loopbaan op een andere manier te vervolgen. In het
algemeen geven korte dienstverbanden nog steeds
problemen voor de instellingen. Het zal duidelijk zijn
dat dit niet de gebruikelijke situatie bij de TH is.
Momenteel zijn er binnen de TH wel zogenaamde
doorstromers werkzaam, die voor ongeveer vier jaar
aan de TH zijn verbonden. Hun werkzaamheden lei
den meestal tot het schrijven van een dissertatie en
dus tot promotie, al hoeft dit niet altijd het geval te
zijn. In ieder geval wordt van te voren heel duidelijk
afgesproken wat hun rechtspositie is.
Prof. dr. ir. M. J. M. Bogaerts wijst er op dat het
duidelijk is dat dit nog onderwerp van gesprek zal zijn
in de Beraadsgroep en dat ook de voorstellen van het
Bureau Juridische en Algemene Zaken van de TH in
deze worden afgewacht.
Mevrouw J. Dijkema van Buro Uitermark vraagt of de
Stichting een concurrent wordt van bestaande ad
viesbureaus, die ongeveer hetzelfde werk verrichten
öf dat zij ook onderzoeksopdrachten kan doorgeven
aan dergelijke bureaus. Zij informeert of deze bureaus
op den duur profijt kunnen hebben van de Stichting.
Notaris M. de Vos uit Rotterdam merkt op, dat het
juridisch onjuist is bij een stichting over leden te
spreken. Het kern-juridisch onderscheid tussen een
stichting en een vereniging is, dat de eerste geen
leden kent. Het is dan ook beter in plaats van leden
over belangstellenden, deelnemers, donateurs of aan
geslotenen te spreken. Met deze personen kan een
stichting overeenkomsten sluiten tot deelneming of
aansluiting, waarin financiële toezeggingen kunnen
worden geregeld.
Ten aanzien van de vraag of de Stichting een concur
rent van bestaande adviesbureaus wordt, wijst mr.
H. J. Hellema op het volgende. Eén van de belang
rijkste punten is tot duidelijke afspraken te komen ten
aanzien van wat de Stichting doet en wat de op
drachtgevers van de Stichting zelf doen. Het zou niet
verstandig zijn bij de Stichting een geweldig apparaat
op te richten. Er moeten goede samenwerkingsaf-
spraken gemaakt worden. De deelname vanuit het
bedrijfsleven is gebaseerd op het idee dat advies
bureaus op den duur zeer zeker van de Stichting kun
nen profiteren. De activiteiten van de Stichting en van
dit soort adviesbureaus zullen natuurlijk wel overlap
pingen vertonen. Daarbij moet echter wel een kant
tekening worden geplaatst. Het ziet er naar uit dat de
stichtingsactiviteiten zich wel op een hoger abstrac
tieniveau zullen gaan afspelen. Daarnaast moet er een
stuk openbaarheid aanwezig zijn. Bovendien moet het
niet uitgesloten worden geacht dat er uitlening of
detachering plaatsvindt van mensen, werkzaam bij
geïnteresseerde deelnemers of participanten in de
Stichting, waardoor er direkt profijt ontstaat. Er kan
een bepaalde emotionele dreiging in zitten. Het karak
ter van de Stichting, zoals dat voor ogen staat, met
een stuk openheid, moet juist bevorderen dat allerlei
mensen er profijt van kunnen hebben. De oprichting
van zo'n Stichting vloeit voort uit een duidelijke ver
antwoording voor dit soort zaken. De praktische in
breng, die er op het gebied van de vastgoedinformatie
moet zijn, is van groot belang. Dit wordt bevorderd
door inschakeling van adviesbureaus, die op dit ter
rein werkzaam zijn. Dit kan op allerlei manieren: op
drachten kunnen worden doorgegeven of er ontstaat
een soort samenwerkingsverband. Het moet natuur
lijk wel binnen de financiële mogelijkheden passen.
Dit is iets waar het laatste woord nog niet over is
gezegd. In ieder geval moet worden voorkomen dat
het een inteeltgebeuren wordt.
Met betrekking tot de opmerking van notaris M. de
Vos, merkt ir. drs. H. A. L. Dekker op, dat men zich
zou kunnen voorstellen dat er naast de Stichting een
vereniging met eigen rechtspersoonlijkheid wordt op
gericht. De daaruit voortvloeiende contributie kan ge
deeltelijk als subsidie voor de Stichting worden ge
bruikt. Als voorbeeld van een dergelijke constructie
wordt genoemd het Instituut en de Vereniging voor
Bouwrecht.
Ir. W. van Berk vraagt of bij de voorgenomen opzet
van de Stichting organisaties, die onderzoek willen
uitbesteden, daarin kunnen participeren door eigen
mankracht in te brengen. Hij is van mening dat dit
voor de opdrachtgever van belang kan zijn bij het toe
passen van hetgeen het onderzoek heeft opgeleverd
en voor de Stichting in verband met de tweede geld
stroom.
Prof. dr. ir. M. J. M. Bogaerts is hier om twee rede
nen voorstander van. In zijn wetenschappelijke loop
baan is hem gebleken dat, wanneer onderzoek in op
dracht wordt verricht, zonder dat de belanghebbende
daarbij direct is betrokken, dat onderzoek in ont
vangst wordt genomen en vaak op de stapel ,,not
invented here" komt te liggen, zonder dat het wordt
toegepast. Het is vanuit deze achtergrond belangrijk,
dat de belanghebbende opdrachtgevers meedenken
NGT GEODESIA 81
11