en meedoen in het onderzoek. Gedacht kan worden aan een constructie, waarbij een opdrachtgever min der geld inbrengt en hier het leveren van mankracht tegenover stelt. Daarbij komt het feit dat de Stichting voorzichtig van start zal gaan met hoofdzakelijk jonge medewerkers. De ervaring moet dan misschien ko men van de zijde van de TH, waar de wetenschappe lijke medewerkers en docenten leiding kunnen geven aan het onderzoek. Des te meer is het toe te juichen als ook ervaren onderzoekers van de zijde van de op drachtgevers (overheid èn bedrijfsleven) meedoen aan en meedenken over de betreffende onderzoeken. Ook de inbreng van het bedrijfsleven kan van invloed zijn op het bereiken van een bepaald niveau. Prof. mr. P. de Haan wijst op het door hem en prof. dr. ir. M. J. M. Bogaerts gekoesterde voornemen om te komen tot een werkgroep, die zich bezighoudt met de gehele problematiek van de wetgeving betreffende vastgoedsystemen. De heer F. G. Kordes heeft ge sproken over de relatie tussen bestuurlijke coördinatie van vastgoedsystemen en vastgoedonderzoek. Daar bij kwam ook de mogelijkheid van bestuursovereen komsten en afspraken tussen de bestuurslagen en tussen gemeente en provincie onderling ter sprake. De Werkgroep Complementair Bestuur houdt zich met deze zaken bezig. Een andere mogelijkheid is te komen tot een behoorlijke gecoördineerde wetgeving inzake vastgoedsystemen. De eerste aanzetten zijn er. Het Kadaster is het oudste vastgoedsysteem en loopt ook wat de wetgeving betreft, hoewel uitermate traag, toch nog voorop. Gestreefd wordt naar een Kadaster- en Leidingenwet. Het verdient echter over weging de hele problematiek van de wetgeving inzake vastgoedsystemen eens aan te pakken. Dit zou vanuit het Instituut voor Bouwrecht kunnen gebeuren, maar ook het Ministerie van Binnenlandse Zaken zou hier zeker een aanzet toe kunnen geven. Met betrekking tot de contractresearch vraagt prof. mr. De Haan zich af of de TH de mogelijkheden heeft om op eenvoudige wijze contracten voor dergelijk onderzoek af te sluiten. Er wordt niet naar een model gestreefd. Men kan zich afvragen of het niet beter is dergelijke contracten via een stichting te laten ver lopen, dan rechtstreeks tussen universiteiten c.q. hogescholen en een al of niet verdachte tak van het bedrijfsleven. De heer F. G. Kordes is van mening dat de samen- werkingspatronen, die er op dit gebied ten aanzien van de vastgoedinformatie zouden moeten liggen, op verschillende manieren tot stand kunnen komen. Er is een aantal varianten te bedenken. Het noodzakelijke samenwerkingspatroon op rijksniveau tussen de de partementen onderling kan natuurlijk worden afge dwongen door besluiten van de Ministerraad. Aan die besluiten dienen zich alle ministers en departementen te houden. Voor een deel werkt dat ook zo bij het Rijk. Hoewel het een moeilijk proces is, bestaat dus de mogelijkheid door middel van dwang een samen werkingspatroon tot stand te brengen. Anders wordt het wanneer het gaat om samenwer- kingspatronen in verticale zin, dus tussen Rijk, pro vincie en gemeente. Hier kan inderdaad met contrac ten worden gewerkt. In het kader van complementair bestuur kunnen voor bepaalde deelgebieden contrac ten tussen de bestuurslagen worden afgesloten. Het hele terrein is daar niet mee te bestrijken. In verband met de noodzakelijke integrale bestuurscoördinatie moet naar de wet worden gekeken; bijvoorbeeld naar de Wet voor de Gemeenschappelijke Regelingen, waarin via de wet tot bepaalde afspraken kan worden gekomen. Daar zit natuurlijk ook weer een beperking in, nl. dat dergelijke afspraken eigenlijk alleen op basis van vrijwilligheid tot stand kunnen worden gebracht. Een integrale samenwerkingsstructuur kan eventueel op basis van bijzondere wetgeving tot stand worden gebracht, zoals bijv. de Kadaster- en Leidingenwet. Op een ander terrein is ook sprake van bijzondere wet geving, nl. de op komst zijnde Wet op de Persoons administratie. Het ligt in de bedoeling dat deze wet alle registraties van personen bij diverse overheden zal overkoepelen. Persoonlijk is de heer Kordes van mening dat er naar een integrale wetgeving op het gebied van de infor matievoorziening moet worden gestreefd. Zoals ge zegd is de doelstelling van de BOCO erg ambitieus en hij vindt dat deze doelstelling op een gegeven mo ment slechts kan worden bereikt door middel van de nodige wetgeving op dit gebied. Prof. dr. ir. Y. M. de Haan neemt de beantwoording verder voor zijn rekening. In de eerste jaren van de WUB en ook voor die tijd stond men inderdaad niet al te positief tegenover de contractresearch. Die tijd lijkt nu voorbij, hoewel het natuurlijk wel te denken geeft dat wij dit in feite aan de kritieke situatie, waarin ons land thans verkeert, hebben te danken. Waar gaan wij met de bedrijvigheid en de daaraan gekoppelde werk gelegenheid naar toe? Zijn wij überhaupt in staat iets van het nu bestaande welvaarts- en welzijnsniveau de komende tientallen jaren te handhaven? Contract research wordt ten gevolge van dit veranderde kli maat als een volstrekt honorabele activiteit van de in stellingen gezien. Dit blijkt, zoals gezegd, ook uit de BUOZ-nota (Beleidsnota Universitair Onderzoek), waarin de contractresearch als een nuttige functie van universiteiten en hogescholen wordt omschreven. De Innovatie-nota benadrukt dit nog eens. Men kan zich afvragen of men als medewerker, wellicht als vakgroep, het recht heeft om binnen de TH door mid del van het aangaan van een contract zijn eigen weg te kiezen. Vele van deze contracten zijn, alhoewel onderworpen aan de goedkeuring van het College van Bestuur, op een goede wijze tot stand gekomen. Daarnaast bestaan vele samenwerkingsvormen, die niet altijd in formele zin de benaming contractresearch verdienen. Beter is in dergelijke gevallen te spreken over samenwerking op onderzoeksgebied tussen een vakgroep van de TH en een externe partner. Soms wordt hierbij geen geldstroom in beweging gezet, maar levert het onderzoek door zijn aard een buiten gewoon waardevolle component aan het onderzoeks programma van de betrokken vakgroep. Dit soort onderzoeken, waarbij van minder rigide vormen van ondersteuning sprake is, dient hier ook te worden vermeld. In veel gevallen zal het inderdaad beter zijn met een intermediair te werken, waardoor juridische en andere problemen wat omzeild kunnen worden. Een inter mediair kan noodzakelijk zijn om het onderzoek opera tioneel te maken, in die zin dat het de mogelijkheden biedt mensen te ontmoeten, die een inbreng in de innovatie kunnen hebben. De hier gedane onderzoe kingen, ontdekkingen en nieuwe ontwikkelingen gaan vaak heel ver, maar op het moment dat het apparaat 12 NGT GEODESIA 81

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1981 | | pagina 14