Juist op het gebied van vastgoed zijn er een aantal
regelingen aan te wijzen, waarvan de informatievoor
ziening een integrerend onderdeel vormt. Ik noem
hiervan:
de wettelijke regelingen met betrekking tot de
onroerend goed-belasting;
de wet Geluidshinderregistratie;
verschillende subsidieregelingen in het kader van
het volkshuisvestingsbeleid;
het Koninklijk Besluit Grootschalige Basiskaart
van Nederland;
het ontwerp van wet Leidingenbeheerdersregistra-
tie;
of, om een zeer actueel voorbeeld te noemen: de
ontwerp-Leegstandswet.
Ik wil daarbij terzijde opmerken, dat het wellicht aan
beveling verdient in de formulering van toekomstige
wetten expliciet aan de informatievoorziening aan
dacht te besteden. Dit zou bijvoorbeeld kunnen ge
beuren door toevoeging van een aparte informatie-
paragraaf, waarin niet alleen de uitvoering van de
gegevensverzameling t.b.v. de uitvoering van de wet
is geregeld, maar ook de informatieverstrekking t.b.v.
beheer en beleid.
Vervolgens zou ik kort willen ingaan op de relaties
tussen studie en onderzoek op het gebied van vast
goedinformatie en het door deze regering voorge
stane decentralisatie-beleid.
Belangrijkste aangrijpingspunten voor concrete de
centralisatiemogelijkheden zijn onder meer alle situa
ties waarin de Rijksoverheid informatie verzamelt,
beheert en gebruikt over individuele objecten, in dit
geval dus vastgoed-objecten. Analyse van de be
staande informatieve relaties tussen openbare licha
men onderling en tussen deze en individuele burgers
en rechtspersonen, kunnen de decentralisatiemoge
lijkheden dus aan het licht brengen. Het is duidelijk
dat technisch-administratief onderzoek op dit gebied
een rol zal kunnen spelen.
Naast een eventuele decentralisatie van de informatie
voorziening zélf is een consistente goed onderling
aansluitende informatievoorziening binnen de open
bare sector een belangrijke voorwaarde voor de over
heveling van uitvoerende en beleidstaken naar lagere
bestuurlijke niveaus. Een voorbeeld hiervan is de door
de minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Orde
ning in discussie gebrachte decentralisatie van het
volkshuisvestingsbeleid. Met de thans beschikbare
technische en organisatorische hulpmiddelen is het
mogelijk een dergelijke decentralisatie te realiseren en
tegelijkertijd de centrale overheid snel en op consis
tente wijze van alle informatie te voorzien, die nodig is
voor de beleidsbijsturing op hoger niveau. Hiermee
kunnen een aantal dikwijls aangevoerde bezwaren
tegen decentralisatie, zoals rechtsongelijkheid, rechts
onzekerheid, ongelijk verzorgingsniveau en ondoel
matigheid, in de uitvoering worden weggenomen.
Waarom er voor het realiseren van de noodzakelijke
samenhangende integrale structuur voor de bestuur
lijke informatievoorziening behoefte is aan onder
zoekscapaciteit, heb ik zojuist al geschetst. In de aan
het parlement aangeboden nota „Organisatie en in
formatievoorziening, instrumenten van bestuur" is
onder meer aangegeven op welke wijze de regering
aan de integrale planning van de informatievoorzie
ning inhoud wil geven. Het is niet ondenkbaar, dat dit
in een verdere toekomst nog eens zou kunnen leiden
tot een globale kaderwet voor de Openbare informa
tievoorziening, waarin de belangrijkste uitgangspun
ten en randvoorwaarden zijn vastgelegd.
Tot op dit punt heb ik uitsluitend de door uw Stichting
voorgenomen activiteiten beschouwd vanuit de ge
zichtshoek van de coördinerend bewindsman voor de
geautomatiseerde informatievoorziening in de open
bare sector. Ik zou daarnaast tevens willen ingaan op
een aantal andere effecten, welke door de in deze
Stichting gerealiseerde bundeling van onderzoeks
activiteiten op het gebied van vastgoedinformatie
zouden kunnen worden bereikt.
Allereerst is het meest voor de hand liggende effect,
dat instanties en bedrijven voor de oplossing van
specifieke problemen een beroep kunnen doen op de
Stichting. Door de diversiteit in deelnemers heeft men
de beschikking over een breed scala van kennis en
ervaring. Het zou hierbij wel moeten gaan om grens
verleggend, vernieuwend onderzoek, waarvan de
resultaten het algemeen belang kunnen dienen.
Een wellicht meer omvattend effect, dat door de
bundeling van onderzoekscapaciteit wordt bereikt, is
dat nu studies kunnen worden uitgevoerd, waaraan
individuele instellingen, diensten en bedrijven, ook al
beschikken deze over een eigen onderzoeksafdeling,
door hun taakstelling en beperktere mogelijkheden
niet toe komen. Ik denk hierbij aan onderzoeksacti
viteiten, waarbij samenwerking tussen verschillende
bedrijven of instanties noodzakelijk is, of aan onder
zoek, waarvan de resultaten van belang zijn voor ver
schillende organisaties of zelfs bestuursniveaus.
Als voorbeeld van het laatste noem ik de lopende en
voorgenomen studies ten behoeve van de Bestuurlijke
Overlegcommissie Overheidsautomatisering (BOCO),
waarbij coördinatie van automatiseringsactiviteiten
tussen verschillende bestuurslagen in het geding is.
De resultaten van dergelijke onderzoekingen kunnen
conversies en herstructureringen van aanzienlijke
vastgoedbestanden binnen verschillende instanties
als consequentie hebben. Het behoeft verder geen
betoog, dat dit soort studies in het algemeen niet door
een onderzoeksafdeling van één bepaalde organisatie
kan worden uitgevoerd.
Een ander effect van bundeling van onderzoeksactivi
teiten zou kunnen zijn de versterking van de positie
van het bedrijfsleven. Ik acht het van groot belang,
dat de meeste bedrijven, welke activiteiten ontplooien
op gebieden, waarbij vastgoedinformatievoorziening
een belangrijke rol speelt, in de Stichting participeren.
Het gaat daarbij om bedrijven, die ieder op zich op een
relatief hoog technologisch niveau opereren, maar
omdat het hier uiteraard om zelfstandige bedrijven
gaat, is de technologische kennis organisatorisch ge
zien versnipperd. Bundeling van deze kennis in de
stichtingsvorm zou, in wisselwerking met de be
staande kennis en ervaring bij de Afdeling der Geo
desie van de Technische Hogeschool Delft en die bij
de onderzoeksinstellingen van de participerende over
heidsdiensten, de technologische positie van de be
trokken bedrijven als totaal gezien aanzienlijk kunnen
versterken.
Dit behoeft niet van invloed te zijn op de onderlinge
concurrentiepositie van de bedrijven; het gaat hier
voornamelijk om de toepassing van technologische
kennis in het buitenland, of andere activiteiten, waar-
14
NGT GE0DESIA 81