dwarsdoorsnede hulpspoor 120 mm" 2000 mm dwarsligger H. van O.de Kievyl gedeelte, groot 315 ca. te onteigenen I. wld HSM tbg D. Schaap^ tbg 0. Schaap tbg tuinbouwgrond tOOrn kruin talud get.: M.C.J. BROOS HSM 0. Schaap tbg wld Fig. 1. Situatietekening met het hulpspoor. der Gaag, werd in juli 1846 door het Provinciaal Ge rechtshof van Zuid-Holland de eerste uitspraak her haald. Zijn beroep in cassatie werd eveneens op 15 oktober 1846 door de Hoge Raad verworpen. Van der Gaag, nu wederom gedwongen om in hoogst eigen persoon verder te procederen, kwam vervol gens met de bewering, dat ondanks de afbakening niet voldoende bleek welk gedeelte van het laantje onteigend moest worden. Daar de Maatschappij zich in tijdnood voelde komen, liet men Van der Gaag een eis in geld doen. Voor 315 ca werd een som van f 20.000,— gevorderd, waar tegenover een bod van f 100,— van de Maatschappij stond. Uiteraard werd deze eis niet ingewilligd, terwijl de tegenpartij haar vertragingstechniek zo lang mogelijk zou volhouden. In mei 1847 waren de vooruitzichten op een spoedige eigendomsovergang door een eind vonnis nog niet best. Inmiddels waren de overige werkzaamheden aan de spoorweg van Den Haag naar Rotterdam zo goed als gereed. Er zou een andere op lossing moeten worden gekozen. Men kocht en huurde gedeelten van percelen, gren zende aan het laantje, en liet daarover een hulpspoor aanleggen, waardoor tot na het beëindigen van de onteigeningsprocedure om het laantje heen kon wor den gereden. (Ziefiguur 1 Het gehele hulpspoor was 530 m lang en aangelegd in een verkanting. De bogen waren zodanig gecon strueerd, dat ze met een matige snelheid konden worden bereden. Echter waren er wel contra-liggers aangebracht om te voorkomen, dat een trein bij een wat grotere snelheid uit het spoor zou lopen. De exploitatie had nu als volgt plaats: op het kop- spoor aan de zuidzijde stonden twee locomotieven onder stoom gereed. Een trein, komend uit Rotter dam, moest vóór het hulpspoor stoppen en werd, na dat de locomotief was afgekoppeld, al naargelang de NGT GEODESIA 81 samenstelling eventueel in twee delen gesplitst en door de beide of door één van de locomotieven over het hulpspoor tot Delft gebracht. De machines gingen vervolgens op de draaischijf en vervoerden eventueel een trein in de richting Rotterdam weer over het hulp spoor, waarna ze werden vervangen door een ter plaatse aanwezige locomotief. Een voordeel van deze wijze van dienstuitvoering was, dat er slechts twee locomotieven met personeel, ter plaatse bekend met de eigenaardige situatie, moesten worden ingezet. Eveneens kon men de beide machines, tussen de diensten, nauwkeurig op moge lijke gebreken onderzoeken. De draaischijf in het kop- spoor gaf de gelegenheid om de beide locomotieven te keren, zodat deze altijd met schoorsteen vóór het hulpspoor konden berijden. De eerste proefrit werd begin april 1847 gehouden en leverde een goed resultaat op. Vervolgens werden regelmatig ritten met losse locomotieven en later met treinen uitgevoerd. Nadat men de zekerheid had ge kregen, dat het hulpspoor veilig kon worden bereden, werd het materieel, bestemd voor indienststelling op het laatste traject, naar Rotterdam vervoerd. Met de feestelijke openingsrit voor genodigden werd het baanvak op 31 mei 1847 ingewijd. De openstelling voor het publiek had op 3 juni d.a.v. plaats. Reeds bij de opening van de spoorweg werd nu door de eigenaars van het laantje een schikking aangebo den, maar deze werd afgewezen door de Maat schappij. Echter, op 7 juni, nadat de dienst al vier dagen met succes was uitgevoerd, stelden de eige naars het stukje grond zonder enige voorwaarde ter beschikking van de HSM. Zij hadden ingezien, dat hun doel toch niet meer zou worden bereikt. Onmiddellijk werd het spoor in de nacht van 7 op 8 juni rechtgetrokken, zodat het hulpspoor een ge schiedkundig feit was geworden. Men had ,,het on- 19

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1981 | | pagina 21