U vertelde al, dat u tijdens uw geodesie-studie u aan
getrokken voelde tot de fysische geodesie. Deed u uw
Diplomarbeit" ook op dit gebied?
Nee, mijn Diplomarbeit deed ik in historische geode
sie. Ik bestudeerde het werk van Benzenberg, een
Duitse geodeet, die leefde in de negentiende eeuw.
Het was een erg interessante man, maar gedurende
mijn studie over hem kwam ik tot de conclusie, dat hij
eigenlijk helemaal niet zo belangrijk is geweest voor
de geodesie. Hij was fysicus en wiskundige en ook erg
geïnteresseerd in politiek, kortom één van de alge
meen-ontwikkelde mensen van die tijd.
Na deze conclusie probeerde ik mijn afstudeeronder
werp te herformuleren en bestudeerde ik min of meer
al deze aspecten. Speciaal in die tijd, het einde van de
zestiger jaren en een spannende tijd voor studenten,
was dat erg leuk om te doen.
Uw carrière betrof tot nu toe voornamelijk het verrich
ten van onderzoek. Nu zal het onderwijzende element
een belangrijk deel van uw werkzaamheden worden.
Ziet u dit als een uitdaging?
Precies, ik heb altijd gevoeld dat het louter verrichten
van onderzoekswerk enigszins nadelig is. Natuurlijk
kan je je volledig op onderzoekswerk concentreren,
maar ik denk dat onderwijzen een groot aantal voor
delen heeft. Ten eerste: je moet je gedachten erg
nauwkeurig formuleren en je krijgt veelal een duide
lijke respons. Studenten vertellen je of jouw argumen
ten correct zijn en dit is een erg goede zelf-controle.
Het tweede punt is, dat je de grondslagen van de
onderwerpen, die aan de orde komen, telkens weer
moet overdenken. Dit is ook noodzakelijk, omdat men
vaak ten onrechte denkt dat de grondslag van een
bepaald probleem vaststaat, terwijl bij overdenking
van die grondslag men weer nieuwe aspecten aan het
probleem kan ontdekken. En ten slotte is het ook van
belang om voortdurend, door contact te hebben met
de jongere generatie, op de hoogte te blijven van hun
ideeën.
In de Verenigde Staten is het dualisme tussen goed
onderzoek en goed onderwijs duidelijk zichtbaar. Het
verkrijgen van een vaste aanstelling door een assis
tent-professoris niet alleen afhankelijk van zijn
onderwijscapaciteiten, maar ook in belangrijke mate
van de hoeveelheid geld die hij aan contract-research
bij de universiteit binnenbrengt. Nu kennen wij deze
situatie in Nederland (nog) niet, maar wel een situatie
zoals bij de Afdeling der Geodesie: het aantal stu
denten neemt toe, terwijl het aantal wetenschappe
lijke medewerkers noodgedwongen terugloopt, waar
door het onderzoek in het gedrang dreigt te komen.
Wat is uw visie op het genoemde dualisme en speciaal
de functie van onderzoek binnen de universiteiten?
Als ik eerst het eerste gedeelte van uw vraag beant
woord, denk ik dat beide zaken even belangrijk zijn.
Maar dit betekent niet, dat iedereen in staat is om
beide taken even goed te vervullen. Sommige mensen
hebben fantastische ideeën, maar ze zijn eenvoudig
niet in staat om deze op een eenvoudige manier over
te brengen. Verder kunnen er misschien geweldige
docenten zijn, die niet zo goed in onderzoek zijn. Ik
vind echter, dat zij allemaal hun eigen plaats op de
universiteit dienen te krijgen.
Verder zie ik als tendens, dat het onderzoek steeds
meer zal worden verricht bij speciale onderzoeksorga
nisaties. Dit kan op den duur een serieus gevaar be
tekenen voor de universiteiten, omdat naar mijn
mening het onderwijs zelf wordt gevoed door de
resultaten van het lopende onderzoek. Ik vind dat de
universiteit niet een instituut voor beroepsonderwijs
is, maar dat zij een wetenschappelijk doel heeft. De
universiteit zou moeten proberen nieuwe ontwikke
lingen in de wetenschap aan de studenten over te
dragen en moeten proberen hen beter te motiveren en
hen meer te betrekken bij lopend onderzoek.
Vermindert men echter het onderzoekswerk aan de
universiteiten, dan zal dit op de lange duur een ramp
betekenen: de universiteiten zouden eenvoudigweg
degraderen tot instituten voor hoger onderwijs.
Een universiteitsmedewerker, die erop staat 44% van
zijn tijd aan onderzoek te besteden (naast 44% aan
onderwijs en 12% aan administratieve taken), kan
wellicht zijn afdeling e.g. faculteit in moeilijkheden
brengen. Denkt u hier ook zo over?
Ik denk, dat er geen eenvoudige oplossing voor dit
probleem is. Ten eerste vind ik, dat er tegenwoordig
veel tijd wordt besteed aan vergaderingen; men zou
kunnen proberen dit te verminderen. Ten tweede is
het natuurlijk een goede zaak, dat er meer studenten
zijn en dat men probeert meer studenten de gelegen
heid te geven te studeren aan de universiteit, maar
men kan door middel van een efficiënte organisatie
van de onderwijskundige kant er naar streven de
onderzoekkant zo min mogelijk te schaden.
Een eerste stap is misschien de twee-fasen-studie,
waar men probeert in de eerste fase de studenten
basisfeiten te leren om hen dan in de tweede fase de
tijd te geven om mee te denken en mee te werken in
onderzoekswerk. Maar ik vrees, dat er geen eenvou
dige oplossing mogelijk is: indien men gaat be
snoeien, zal een teruggang het gevolg zijn.
Als je iemand probeert uit te leggen wat de geodesie
zoal inhoudt, dan is een vaak gehoorde opmerking:
,,De aarde is toch rond? Weten jullie dat nou nog
niet?" Behalve dat er altijd wel wat te meten of uit te
zetten blijft, wat is de toekomst van de mathematisch-
fysische geodesie?
Allereerst is er nog een Flat Earth Society, die erg in
vloedrijk is. Een paar weken geleden kreeg ik van een
goede vriend van mij een Ellipsoidal Earth Society's
Manifesto, dus de zaken zijn nog niet helemaal ge
regeld. Maar om nu serieus op uw vraag te antwoor
den een paar weken geleden las ik in een geodetische
publikatie een citaat van Felix Klein. Het was in de
Duitse taal gesteld, maar vrij vertaald was het als
volgt: „Geodesie is een prachtig voorbeeld van hoe
wiskunde kan en zou moeten worden toegepast. Alles
is slechts bij benadering vastgesteld, maar overal
waar een onderzoek kan worden afgesloten, is er ook
een maatstaf voor de kwaliteit van de benadering
voorhanden". Ik denk, dat wanneer dit een karakteris
tieke eigenschap van de geodesie is en indien dit echt
serieus wordt genomen door geodeten, dit erg veel
deuren zou kunnen openen naar nieuw te ontwikke
len aspecten, zoals bijvoorbeeld in de planologische
geodesie.
Diezelfde eigenschap geeft ook een aanwijzing dat de
geodesie zich verder zal blijven ontwikkelen onder
invloed van steeds toenemende hogere eisen van de
gebruikers. Wanneer je dit bekijkt vanuit wetenschap
pelijk oogpunt, is er een toenemende vraag naar
52
NGT GEODESIA 81