w
agenda
3j
6. De ruilverkavelingsgeschiedenis kent drie wetten. Geef aan:
a. waarom de wet van 1924 vervangen werd door de wet van
1938;
b. waarom de wet van 1938 niet meer voldeed en opgevolgd
werd door de wet van 1954;
c. waarom de wet van 1954 al weer sinds jaren in discussie is.
Cultuurtechniek Tijd:100min.
1Welk verband kan er worden gelegd tussen het opkomen van
de staalindustrie en de landbouw in de vorige eeuw?
2. Hoe groot is gemiddeld de neerslag resp. de verdamping per
jaar in Nederland? Teken in een grafiekje de verdeling over het
jaar. Hoe groot is gemiddeld het tekort in de zomer?
3. a. Wat verstaat men onder capillaire zone? Van welke factoren
hangt de stijghoogte resp. de stijgsnelheid af?
b. Beschrijf de kenmerken van onderstaande grondsoorten in
termen van stijghoogte, stijgsnelheid en vochthoudend ver
mogen:
a. zand, humusarm;
b. zand, rijk aan humus;
c. veen;
d. zware klei;
e. lichte klei;
f. zavel.
4. Uit welke zones verkrijgt het landbouwgewas het benodigde
water?
5. Wat is ongeveer de bewortelingsdiepte van
a. gras en groenten;
b. aardappelen;
c. granen en bieten?
6. De gewenste grondwaterstand ligt op een bepaalde diepte
onder het maaiveld. Gebruik de antwoorden uit vraag 3, 4 en 5
bij het beschrijven van de verbanden tussen de daar genoemde
gegevens en de gewenste grondwaterstand. Doe dit punts
gewijs.
7. Verklaar waarom (zonder infiltratie) de grondwaterstand tussen
twee sloten altijd hoger zal zijn dan in de sloot. Geef een
schetsje. Van welke factoren is de mate van het hoogteverschil
afhankelijk?
8. Welke middelen kunnen toegepast worden om (in klein ver
band) de grondwaterstand te beheersen. (Infiltratie en berege
ning buiten beschouwing laten).
9. Drainering.
a. Welke factoren beïnvloeden de afstand van de drains?
b. Welke helling krijgt een drain, waarvan is dat afhankelijk?
c. In welke gevallen zal men enkelvoudige eenzijdige drainage
toepassen? Waarom?
10. Wat verstaat men onder een berqboezem of hoge boezem?
Wat zijn de voor- resp. nadelen t.o.v. directe kunstmatige
lozing? Geef een schetsje.
11. Waarom is in een polder het zomerpeil hoger dan het winter-
peil? Wanneer zou men over moeten gaan van het winterpeil
op het zomerpeil?
12. Waarom zal een polderbestuur eisen dat in nieuwe stadsuit
breidingen en bij de aanleg van nieuwe wegen weer een be
paalde oppervlakte aan open water wordt gecreëerd?
13. Waarom zal men een stuw zonder bodemsprong uitrusten met
twee schuiven? Toelichten o.a. met een schetsje.
14. Waarom zijn in vroeger ontgonnen gebieden vaak weer cul
tuurtechnische maatregelen nodig? Welke maatregelen zijn dat
voornamelijk?
15. Waarom is meestal het voorkomen van een vaste laag zo na
delig?
Wegenbouwkunde Tijd:100min.
1Een weg ter breedte van 8,00 m gaat over van een verkanting in
dakprofiel (1 50) in een eenzijdige verkanting (1 40) in een
bocht.
Gevraagd:
a. Teken met een hoogteschaal 1 5 en een willekeurige
lengteschaal het verloop van de verkantingen.
b. Bereken van de noordzijde de grootte van de afronding-
straal, als de maximum helling 1 200 is.
c. Geef in dit lengteprofiel aan waar de as mag beginnen te
stijgen en waar het begin en eind van de overgangsboog
zou moeten liggen. Licht dit puntsgewijs toe.
d. Bereken de hoogten van de noordzijde van de weg om de
10 m tussen T en P, de zuidzijde ligt op 10,00
2. Waarom moet men in bochten met kleine straal bochtverbre
ding toepassen? Voor welk soort voertuigen is deze bocht
verbreding het grootst? Aan welke kant in de boog moet de
verbreding aangebracht worden? Schets de ruimte, die een
autobus nodig heeft bij het maken van een haakse bocht,
straal 12 m. Schaal 1 200.
3. Welke functies heeft een overgangsboog? Elke functie kort
toelichten. Maak een tekening van een overgangsboog, waar
in de hoofdgegevens duidelijk uitkomen.
4. Van welke factoren hangt de onderlinge kolkafstand in een
rechte straat af? Bereken de maximum kolkafstand voor onder
staande weg. Controleer alle factoren; doe dit zowel voor de
zuidzijde als de noordzijde.
LL
l
I
rijLt» ia cX c o
Wa V NAA
5. Waarom zal het niet altijd mogelijk zijn de gewenste helling
voor trottoirs resp. bermen aan te houden? Toelichten o.a. met
schetsen.
6. Welke eisen zal men in Nederland moeten stellen aan zand
bestemd voor ophoging onder een wegverharding. Tot hoe
diep onder het wegdek zal dit zand zich moeten bevinden
onder bovenkant wegdek? Kort toelichten.
7. Waarom is het niet raadzaam in een cunet te rijden, als de
bodem ervan uit klei of lemig zand bestaat?
8. Op welke diepte moet de bodem van de sloot zich minstens
bevinden t.o.v. de overige wegconstructies? Waarom?
9. In zandige gebieden heeft men vaak geen sloten nodig. Geef
in een gedeeltelijk dwarsprofiel aan hoe men dan het water
verwerkt:
a. in ophoging;
b. in ingraving.
10. Als men graaft tot onder de waterspiegel in zandige grond zal,
zeker als men de put gaat leegpompen, loop- en drijfzand
ontstaan. Geef daarvan een verklaring in termen van korrel
spanning, waterspanning e.d., toegelicht met een schets.
11. Welke pompen worden toegepast voor een bronbemaling?
Welke is in het bijzonder geschikt als er veel stoorlagen aan
wezig zijn? Licht toe waarom. (De bronnen zijn aangesloten op
een ringleiding.)
12. Voor welke soorten werk wordt een kattekop gebruikt? Licht
toe waarom.
13. Welk grondonderzoek en tot welke diepte zal men boringen
uitvoeren voor de aanleg van een weg:
a. in agrarische zandgebieden;
b. in veengebieden in het westen van ons land?
Licht je keuze kort toe.
Vaktekenen Tijd: 200 min.
Gevraagd werd twee veldwerken te kaarteren op schaal 1 1000.
Van de gekaarteerde situatie dienden twee percelen het eerst in
inkt gezet te worden. De tekening moest worden afgewerkt volgens
kadastrale normen.
24 maart 1981
Rayonbijeenkomst NGL-Noord. Studiedag over Remote Sen
sing. Zie aankondiging elders in dit nummer.
23 april 1981
Nederlandse Vereniging voor Fotogrammetrie. Studiedag ana
lytische plotters en interactieve (fotogrammetrische) systemen.
Delft, gebouw voor Geodesie. Nadere aankondiging in het
maartnummer.
7 mei 1981
Studiedag NGL over geodetische aspecten van de Landin
richtingswet. Nadere aankondiging in het maartnummer.
28, 29 en 30 oktober 1981
11e NGL-congres. Jaarbeurs-congrescentrum te Utrecht.
NGT GEODESIA 81 57