7. a. Welke beperkingen van het eigendomsrecht bestaan er?
b. Wat is het recht van revindicatie?
c. Een bezitter kan door verjaring eigenaar worden van een
onroerende zaak. Aan welke eisen moet dan zijn voldaan?
8. a. Wat zijn burenrechten?
b. Beschrijf er drie.
c. Wat verstaat men onder een erfdienstbaarheid?
d. Geef twee voorbeelden van erfdienstbaarheid.
e. Wat is het verschil tussen burenrechten en erfdienstbaar
heden?
Onderdeel2: Ruilverkaveling
1. a. Wat is het doel van de lijst van rechthebbenden"?
b. Door wie wordt deze lijst samengesteld?
2. a. Wat is het doel van de ruilverkaveling?
b. Door wie wordt de Plaatselijke Commissie (PC) benoemd?
c. Hoe is de samenstelling van die PC?
3. a. Wie voert de ruilverkaveling uit?
b. Welke tegenstelling is hier met veel andere landen?
4. a. Wie organiseert een stemmingsvergadering voor een ruilver
kaveling?
b. Wat is de functie van de Stichting Beheer Landbouwgron
den?
5. Een ruilverkavelingsblok kan vergroot of verkleind worden.
a. Tot welk tijdstip is dit mogelijk?
b. Wie vraagt dat aan?
c. En wie beslist er tenslotte?
6. De inbreng van één eigenaar bedraagt f 250.000, De totale
inbreng bedraagt f 49 miljoen. De netto toedelingswaarde wordt
f37 miljoen.
a. Wat is de zuivere vordering van deze eigenaar?
b. Tussen welke grenzen mag hij worden toebedeeld?
7. Er werd een stemming over een ruilverkaveling gehouden (5510
ha 2909 stemgerechtigden). De stemmenverhouding was als
volgt: Aan de stemming werd deelgenomen door 1262 stem
gerechtigden, vertegenwoordigende 4342 ha. Hiervan stemden
471 stemgerechtigden voor, vertegenwoordigende 2353 ha.
a. Wat was de uitslag van de stemming, gehouden in 1979?
b. Wat zou de uitslag geweest zijn, als de stemming in 1929
gehouden was.
Beide antwoorden motiveren.
Cultuurtechniek Tijd:100min.
1. De ruimtelijke ordening als overheidsbeleid is nog niet oud.
Wat zijn daarvan de redenen
2. Rijk, Provincie en Gemeente hebben ieder hun eigen plichten
en verantwoordelijkheden op het gebied van de ruimtelijke
ordening, die worden vastgesteld in plannen. Hoe heten deze
plannen of beleidslijnen? Geef kort weer wat globaal de inhoud
is van deze plannen.
3. De landbouw en de bosbouw is in de hele wereld sterk gericht
op monocultuur. Wat zijn daarvan de voor- resp. nadelen?
4. Wat verstaat men onder een kavel, resp. een perceel?
5. Geef in een schets de kavel- en perceelsvorm voor een land
bouwbedrijf van 30 ha in één van de nieuwe polders. Geef
enkele maten en de plaats van de boerderij, sloten, wegen en
drainering.
6. Waarom zijn in bosrijke streken en streken met lage bevolkings
dichtheid de boerderijen veelal in de dorpen geconcentreerd?
7. Welke overwegingen hebben er toe geleid dat in Nederland in
nieuwland en in veel ruilverkavelingen de boerderijen op de bij
behorende kavels worden geplaatst?
8. a. Waarom waren agrarische activiteiten tot het begin van
deze eeuw vrijwel altijd verrijkend voor landschap en eco
systemen?
b. Welke veranderingen in deze activiteiten hebben hierin een
sterke verandering gebracht. Licht de verschillende factoren
kort toe.
9. Wat zijn de redenen van de toeneming van de zgn. intensieve
veeteelt?
10. Waarom zal men de agrarische activiteiten zoveel mogelijk
moeten handhaven als men een bepaald gebied aanwijst als
landschapspark?
11Licht de invloed van het gebruik van kunstmest en bestrijdings
middelen op de omgeving toe.
12. De verschillende wetten, die men zou kunnen gebruiken voor
het instellen van een landschapspark, bieden hiertoe onvol
doende mogelijkheden. Welke wetten zijn dat en geef zo kort
mogelijk weer waarom ze hiervoor te kort schieten.
13. Wat verstaat men onder een beheersovereenkomst? Welke drie
typen kan men onderscheiden?
14. Wat waren de redenen voor het maken van de Afsluitdijk?
15. Hoe kan men juist drooggevallen grond snel geschikt maken
voor de landbouw:
a. bij zoet water;
b. bij zout water?
Wegenbouwkunde Tijd: 100 min.
1. Van een sloot zijn enkele punten A en B, op een onderlinge
afstand van 400 m, uitgezet. Deze lijn geeft midden sloot
bodem aan. Er zal ontgraven worden met een taludbak.
Gegevens sloot: bodembreedte 0.50 m, taluds 1 1,5, hoogte
van de bodem 2,60 m NAP.
Terreingegevens:
Loodrecht op de lijn AB wordt geen helling aanwezig geacht.
Gevraagd:
a. Bepaal de gewenste hoogte(n) van bovenkant piket en be
reken de daarbij behorende afstand(en) uit de as.
b. Geef in een situatieschets aan waar piketten geplaatst wor
den en licht de plaatsing toe.
c. Met welk type machine wordt gegraven en hoe graaft men
de sloot. Toelichten met twee schetsjes, n.l. zijaanzicht
kraan sloot en vooraanzicht kraan sloot.
2. Wat zijn er de bezwaren van dat de bovenkant van een piket
t.b.v. grondwerk zich 0.70 m boven het maaiveld bevindt?
Twee punten van de piket kunnen „maat" zijn. Welke zijn dat
en welke voor- resp. nadelen zijn er aan verbonden?
3. Een aspunt van een weg ligt in een grote akker, de boer zal de
grond nog ploegen. Hoe kan men dit aspunt behouden.
4. Als men een hoogte wil overbrengen via het polderpeil, aan
welke twee voorwaarden moet dan voldaan zijn.
5. De factoren die de keuze van een machine voor het graven van
een cunet bepalen zijn de volgende
a. breedte van het cunet;
b. diepte van het cunet;
c. grootte van het dwarsprofiel;
d. totale te ontgraven hoeveelheid;
e. grondsoort;
fhoogte van het grondwater;
g. vervoersafstand van de ontgraven grond;
h. vervoersmogelijkheid (overige verkeer, wegen);
i. beschikbaarheid van de machine.
Licht elk punt kort toe.
6. In Nederland hoogt men weglichamen bij voorkeur op met
zand. Men past ook wel bijv. leem/zand mengsels toe en
humushoudend zand. Op welke plaats(en) in het weglichaam
zou je deze materialen kunnen verwerken? Licht je keuze toe,
schets een dwarsprofiel en geef hierin de plaatsen aan. Het
betreft een 5 m hoog weglichaam.
7. Men zal in gebieden, waar veel steen aanwezig is, daarmee het
cunet vullen, resp. funderingen maken. Welke eisen zullen aan
dat materiaal, de verwerking en de verdichting moeten worden
gesteld? Beantwoord beide gevallen afzonderlijk.
8. Als het zand in het cunet onvoldoende stabiel is, maar wel vol
doende verdicht, kan men overgaan tot het stabiliseren van de
bovenste laag. Hier zijn twee redenen voor. Welke zijn dat,
lichtje antwoord toe, o.a. met een schetsje. Welke materialen
en verwerkingsmethoden past men toe, beschrijf elke methode
zeer kort. Geef ongeveer de hoeveelheid bindmiddel per m3,
die nodig is om aan de gestelde eisen te voldoen.
9. Waarom past men op wegen met snelheden van meer dan 60
km/h geen klinkerbestratingen meer toe?
10. Noem drie factoren waarom in steden en dorpen bestratings
materialen (weer) veel worden toegepast en licht deze toe.
11. Voor welke verkeersvoorzieningen worden veelal koperslak
keien gebruikt? Waarom juist dit type bestratingsmateriaal?
Vaktekenen
Tijd: 200 min.
Gegeven was de volgende uitgangssituatie: De gemeente Arnhem
gaat een nieuwe weg aanleggen van 12,00 m breed. Het tracé is zo
gekozen, dat de nieuwe weg de bestaande Veldweg met de be
staande Akkerweg gaat verbinden. Tevens zullen beide wegen
worden verbreed tot 12,00 m, terwijl de gedeelten van de bestaande
wegen, die niet in het nieuwe tracé zijn opgenomen, komen te ver
vallen.
De assen (middens) van de bestaande wegen zullen samenvallen
met de as van de nieuwe weg. De straal van de as in de bocht is
20,00 m.
NGT GEODESIA 81
59