berichten DIRECTEUR VAN DE LANDINRICHTINGSDIENST OVER VER WACHTINGEN VAN DE NIEUWE WET Tijdens de Landinrichtingsdag, die de Cultuurtechnische Vereniging op 12 december 1980 te Utrecht had belegd, wijdde ir. N. Molenaar, directeur van de Landinrichtingsdienst, in zijn inleiding onder meer de nodige aandacht aan de betekenis die de Landinrichtingswet voor de praktijk kan hebben. Zoals bekend, is de ontwerp-Land- inrichtingswet, die dient ter vervanging van de Ruilverkavelings- wet 1954, de vorige maand bij de Tweede Kamer ingediend. Ir. Molenaar verwacht, dat de Landinrichtingswet voor de langere termijn vele mogelijkheden in zich bergt. De procedures, die zij om vat, zijn veelsoortig. Afhankelijk van de omstandigheden kan uit deze procedures een keuze worden gedaan. Deze lenen zich voor eenvoudige en meer complexe projecten, kleinere en grotere, voor realisering van doeleinden van enigerlei aard zowel op agrarisch als niet-agrarisch terrein, in meerdere en mindere mate in combinatie met elkaar en al dan niet in combinatie met herverkaveling. Daarbij is er keuze tussen projecten, waarbij de deelnemers zich vrijwillig verbinden, waarbij de uitslag van een stemming bepalend of waarbij een besluit op bestuurlijk niveau doorslaggevend is. In de Wet wordt voorgesteld, dat het landinrichtingsprogramma een beschrijving dient te bevatten van de te verwachten gevolgen van de te nemen maatregelen en voorzieningen voor de economi sche toestand met inbegrip van de werkgelegenheid, de leef- en werkomstandigheden, de natuur en het landschap en de gesteld heid van water, bodemen lucht. Deze bepaling beoogt een toetsing van het programma, ten einde binnen het kader van de door de ruimtelijke ordening gegeven functie te kunnen komen tot, in maat schappelijk opzicht, optimale plannen. Daardoor wordt dan tevens bereikt, dat de toegedachte functies na uitvoering van de plannen zo goed mogelijk kunnen worden vervuld. Als grondslag voor de voorgenomen waardering geldt het rapport van de werkgroep Herziening Evaluatie Landinrichtingsplannen (HELP), dat de Centrale Cultuurtechnische Commissie (CCC) heeft aanvaard als uitgangspunt voor de invoering van een herzien waarderingssysteem voor landinrichtingsprojecten. Zeer belangrijk is de hieruit te verwachten ontwikkeling rond de milieu-effect rapportage. Voorts valt te verwachten, dat de milieu-effect-rapportage op een zodanige wijze kan worden opgenomen in de besluitvorming, dat een redelijke voortgang wordt gewaarborgd. Dit ondanks het feit, dat bij de besluitvorming in het kader van landinrichtingsprojecten de verhouding tussen initiatiefnemer en bevoegd gezag aanzienlijk gecompliceerder is dan bij vele andere besluitvormingsprocedures. Dit hangt samen met de in de ontwerp-wet omschreven verhou ding tussen de verantwoordelijkheden van diverse belanghebbende bestuurslagen en instanties. Het feit, dat een evaluatie in de Land inrichtingswet wordt voorgesteld voor alle projecten betekent dat een voortrekkersrol moet worden vervuld. Evaluatie als vaste ver plichting voor alle projecten heeft voor- en nadelen. Ir. Molenaar meent dat de voordelen overwegen, met name door de mogelijk heid van positieve beïnvloeding van de planvorming. Wil een evaluatie bij overleg en inspraak voldoende functioneel zijn, dan dient het landinrichtingsprogramma met eventuele alternatie ven in een bepaalde mate concreet te zijn. Het evaluatiesysteem kent nog enkele blinde vlekken met name op het terrein van de milieu-effect-rapportage. Het is van groot belang, dat nader onder zoek op dit terrein zo spoedig mogelijk meer inzicht zal bieden. Dit onderzoek is inmiddels ter hand genomen. De vrees, dat de ver plichte evaluatie van alle landinrichtingsprojecten te veel capaciteit van de onderzoekinstituten zal vergen, lijkt niet gegrond. Afgaande op de behoefte aan toepassing, zowel uit agrarische als uit niet-agrarische overwegingen, verdient de Landinrichtingswet een goede toekomst. Voor de toepassing op korte termijn zijn de thans heersende maatschappelijke omstandigheden mede bepa lend. In elk geval zal bij de inwerkingtreding direct van de kwalita tieve mogelijkheden kunnen worden geprofiteerd. Een van de be langrijkste aspecten daarvan is het feit, dat de praktische realisering van voorgenomen niet-agrarische bestemmingen, ook juridisch ge zien, beter is gegarandeerd. Veel zal afhangen van de wijze, waar op zowel de diverse belanghebbenden als de verantwoordelijke besturen deze realisering waarderen. Hoe meer algemene bestemmingswijzigingen worden aanvaard, hoe gemakkelijker deze verlopen. Daarbij kunnen zich, mede afhankelijk van de objectieve behoefte, verschillen voordoen tussen de provin cies. Het laat zich echter aanzien, dat het voor toepassing van de mogelijkheid tot onteigening in veel gevallen gewenst zal zijn te be schikken over gronden ter compensatie met name voor hen, die 62 hun bedrijf willen voortzetten. Belangrijk daarbij is het economische, sociale en financiële kader, waarbinnen de toepassing van de Land inrichtingswet plaatsvinden moet. Landinrichting en marktevenwicht Sommigen vragen zich af, hoe de uitvoering van landinrichtings projecten zich verhoudt tot de produktie-overschotten. Ir. Mole naar merkte hierover o.m. het volgende op: Het landinrichtingsbeleid is lange termijnbeleid, gericht op het duur zaam waarborgen van goede omstandigheden. Wat de landbouw betreft, behoren daar toe onder meer de werken, die zijn gericht op kostprijsdalingen, die de flexibiliteit van het grondgebruik vergroten, ten einde waar mogelijk het nodige aan te kunnen passen. Als gevolg hiervan kunnen zich produktieverhogingen voordoen, afhankelijk van de richting, die in het kader van het markt- en prijs beleid wordt gekozen ten aanzien van produktiebeheersing. Het past niet in het beleid tot bestendiging van de internationale positie van onze landbouw en het wegwerken van inkomensachterstanden in de landbouw, het landinrichtingsbeleid te richten op doeleinden van het markt- en prijsbeleid met name, wat betreft het streven naar marktevenwicht. Overigens speelt de verhoging van de produktie als gevolg van de uitvoering van landinrichtingsprojecten een geringe rol ten opzichte van de verhoging die jaarlijks, afgezien van landinrichting, plaats vindt. Wat de melk betreft, gaat het om enkele tienden van een procent ten opzichte van een jaarlijkse stijging van ca. 3%De totale jaarlijkse verhoging van de produktie in het kader van landinrich tingsprojecten vormt ca. 1/9 deel van de vermindering van de pro duktie door de realisering van niet-agrarische bestemmingen in ons land. Het is wel zo, dat de te nemen maatregelen in het kader van het markt- en prijsbeleid hun invloed doen gelden op de rendements berekening van werken in het kader van landinrichting. Dit kan er in bepaalde gevallen toe leiden, dat deze werken anders moeten wor den uitgevoerd dan wel achterwege moeten blijven. Landinrichting en natuur en milieu De inschatting van de economische positie van de landbouw is bepalend voor de wijze, waarop het beleid ten aanzien van natuur en landschap vorm dient te krijgen. Men kan zich echter afvragen, of in kringen van natuur en milieu de kaarten niet al te veel worden ingezet op de waarden van flora en fauna, die horen bij een agrarische bedrijfsvoering en die of we het betreuren of niet heden ten dage niet meer functioneel zijn. Wordt een onderzoek naar de mogelijkheden om op basis van de gegeven ontwikkeling van de landbouw natuurwetenschappelijke waarden te behouden en te creëren niet te veel aan enkelingen overgelaten? Wordt er voldoende aandacht besteed aan de moge lijkheden van natuurbouw, waardoor grotere elasticiteit bij de plan vorming mogelijk wordt, aldus de heer Molenaar. Een en ander neemt niet weg, dat de Relatienota die enige jaren geleden in het leven is geroepen, om een bijdrage te leveren aan de vermindering van disharmonisatie tussen landbouw en natuur en landschap, niets aan actualiteit heeft ingeboet. De laatste tijd heeft de begrotingspost voor aankopen van reserva ten, ook die in het kader van landinrichtingsprojecten, grote aan dacht getrokken. De mogelijkheden om binnen de gewenste ter mijn tot aankoop van de reservaten over te gaan, lijken verkleind. Sommigen vinden dat dit zou moeten leiden tot vermindering van het uitvoeringsprogramma van landinrichtingsprojecten. Dit vormt echter geen oplossing, omdat zonder dergelijke projecten de ver mindering van de waarden van natuur en landschap binnen het raam van de vastgestelde functies doorgaat, dan wel reeds ver is voort geschreden, zodat de behoefte aan reservaatvorming zich evenzeer voordoet of gaat voordoen, zonder uitvoering van landinrichtings projecten, aldus ir. Molenaar. RENDABEL BOEREN IN BEHEERSGEBIEDEN Een economisch gezonde bedrijfsopzet binnen de doelstellingen van beheer van natuur en landschap is mogelijk. In de beheersge bieden zal exploitatie van een landbouwbedrijf met moderne machi nes en gebouwen kunnen blijven plaatsvinden. Het gaat erom dat op een deel van het bedrijf een minder intensieve bedrijfsvoering wordt toegepast. Dit onder meer zei de heer K. Wassenaar (directeur Stichting Be heer Landbouwgronden van het Ministerie van Landbouw en Vis serij) tijdens de algemene vergadering van het Utrechts Landbouw- genootschap op 11 december 1980 te Woudenberg. Voor boeren met intensief gevoerde bedrijven, die moeilijkheden hebben om hun bedrijfsvoering in beheersgebieden aan te passen, zijn per 1 januari 1981 bovendien weer mogelijkheden om via de Grondbank de bedrijven te vergroten. NGT GEODESIA 81

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1981 | | pagina 20