CSeodêetoL
nederlands geodetisch tijdschrift
Analyse van de optiefactoren en de
perspectieven bij de keuze van grafische
en numerieke informatiesystemen met
betrekking tot het bodembeleid
in België*)
door profdr. ir. U. L. W. van Twembeke, hoogleraar aan de Koninklijke Militaire
School te Brussel en de Katholieke Universiteit te Leuven.
Inhoud:
1. Historisch overzicht
2. Het Belgische informatiesysteem
3. Het repertoriumGrondbank"
4. De bestaande informatie als uitgangspunt
5. Concept van het toekomstige systeem
6. Het computerbestand
7. Coördinatie van de topografische opmetingen
8. Het concept van een grootschalig multidiscipli
nair kaartenbestand
9. Overzicht van de gevolgde procedure
10. Slotbeschouwingen
1. Historisch overzicht
Een verantwoord bodembeleid begint en eindigt met
een grafische voorstelling van de bodem. Een grafi
sche voorstelling van de bodem begint bij de discipli
nes, waarmee de landmeetkundige te maken heeft:
de geodesie, de topografie, de fotogrammetrie en de
kartografie. Onder de druk van de diverse gebruikers
van onze produkten moet de landmeetkundige zich
steeds opnieuw aanpassen aan nieuwe technieken.
Het begin van de geodetische, topografische en kar-
tografische activiteiten in België wordt gekenmerkt
door het feit dat drie grote figuren samen studeerden
aan de Universiteit te Leuven: Jacob van Deventer,
Gemma Frisius en Gerard Kremer, beter bekend als
Mercator.
Als geodeet was Gemma Frisius zeker de belangrijk
ste; hij werd geboren op 8 december 1508 te Dokkum
in Friesland en liet zich op 26 februari 1526 inschrijven
aan de Alma Mater te Leuven. Volgens sommige
historische documenten zou Frisius de theoretische
beginselen van de driehoeksmeting op schrift hebben
gesteld. Deze beginselen werden daarna tot een prak
tische werkwijze ontwikkeld en toegepast door Wil-
lebrord Snellius in zijn driehoeksnet, gecentreerd
op de meridiaanboog Alkmaar-Bergen op Zoom; dit
Inleiding gehouden op 11 november 1980 tijdens de NGL-rayon-
bijeenkomst te Eindhoven.
net werd later uitgebreid tot Hoogstraten, Antwerpen
en Mechelen. ,,La petite histoire" vertelt ons ook dat
Frisius, die professor werd te Leuven, niet kon leven
van zijn professorswedde want „om te kunnen leven
beoefende hij ook de geneeskunde".
Snellius stelde aldus het eerste driehoeksnet op Bel
gisch grondgebied op. De Koninklijke Bibliotheek van
België bezit het manuscript waarin Snellius zelf de
hoeken van het Belgisch driehoeksnet noteerde. Spij
tig genoeg stierf hij in 1626 vooraleer hij het netwerk
had kunnen berekenen en het was Van Musschen-
broek die honderd jaar later (1729) de berekeningen
weer opnam en voltooide.
Het is de moeite waard hier te vermelden dat Snellius
zijn beginbasis mat op een ijsvlak tussen de dorpen
Voorschoten en het kasteel van Dousy.
In het begin van de 18e eeuw kreeg België er een stuk
driehoeksnet bij, dat werd opgesteld door de Franse
astronoom Cassini. Dit net begon in Duinkerke en liep
tot Tongeren. De Oostenrijkse generaal Ferraris ge
bruikte dit net om de kaart van de „Oostenrijkse
Nederlanden" op te stellen.
Het was weer een Nederlander, generaal Krayenhoff,
Inspecteur van de Vestingswerken, die het net van
Snellius en dat van Cassini verbond door een derde
driehoeksmeting, bestaande uit 183 driehoeken. De
resultaten van deze werken werden gepubliceerd in
,,Le précis historique des opérations géodésiques et
astronomiques faites en Hollande pour servir de base
a la topographie de eet Etat".
Aan het einde van 1814 speelde een andere Neder
lander een belangrijke rol in de Belgische geodesie.
Ditmaal was het kapitein Erzey van de Hollandse ge
nietroepen, die belast werd met het meten van een
driehoeksnet dat de Belgische provincies bedekte. Dit
net is het meest volledige dat werd uitgevoerd voor
1830.
Op 26 januari 1831 werd ,,Le dépot de la Guerre" op
gericht, dat voortaan verantwoordelijk zou zijn voor
de nationale kartografie. Men noemde dit orgaan Mili
tair Kartografisch Instituut in 1878, Militair Geogra
fisch Instituut in 1947, en Nationaal Geografisch Insti
tuut in 1977.
NGT GEODESIA 81
45