De eerste op driehoeksmeting berustende kaar ten Een van de bekendste geografen van de 16e eeuw is Jacob van Deventer, wederom een Noord-Neder lander. Hij was afkomstig uit de omgeving van Deven ter. Later vestigde hij zich in Brabant. In 1520 werd hij ingeschreven aan de Universiteit van Leuven. Hij woonde ook nog in Mechelen en later in Keulen, waar hij in 1575 overleed. De waardering voor zijn werk blijkt onder meer uit het feit dat hij in 1543 tot geo graaf van keizer Karei V werd benoemd en werd ver eerd met een jaargeld. Deze eerbewijzen behield hij onder koning Filips II. In de Atlas van Ortelius (1570) wordt Jacob van De venter genoemd als de auteur van de provinciekaarten van Brabant, Zeeland en Holland. Er zijn ook nog kaarten van Gelderland en Friesland gemaakt, die vol gens de moderne methode van de driehoeksmeting zijn opgemeten in de periode tussen 1536-1546. Daar mee bezitten wij een kaartbeeld van de Nederlanden met een nauwkeurigheid en betrouwbaarheid die in die tijd nergens anders ter wereld voorkwam. Het andere grote werk van Van Deventer is de grote stedenatlas. In opdracht van koning Filips II werden metingen verricht en kaarten gemaakt van de steden van de 17 Nederlandse Provinciën. Al deze kaarten zijn vervaardigd op dezelfde schaal en hebben de zelfde oriëntering. Ruim 250 steden zijn in kaart ge bracht met een betrouwbaarheid, die ook in veel latere kaarten onovertroffen blijft. Wij kunnen in onze tijd met zijn moderne opname- en kaarteringstechnie- ken alleen maar de grootste bewondering hebben voor datgene wat Van Deventer in zijn tijd heeft ge presteerd. Verdere ontwikkelingen In de loop van de 16e eeuw zien we dat ook de land meter zich bezig gaat houden met de vervaardiging van kaarten. Vooral uit de tweede helft van die eeuw is een groot aantal kaarten bewaard gebleven van veelal kleine gebieden. Opmerkelijk is dat de land meter steeds grotere gebieden in kaart gaat brengen. Onder andere wordt dit gedaan door de landmeters in dienst van die typisch Hollandse instituten: de Water schappen en Hoogheemraadschappen. We constate ren dat er in de 17e eeuw niet meer wordt gesproken over geografen maar alleen nog maar over land meters. Welke kennis de landmeter tegen het eind van de 16e eeuw bezat, welk instrumentarium en welke meet methoden hij gebruikte, blijkt zeer duidelijk uit de in 1600 verschenen boeken van de landmeters Johan Sems en Jan Pietersz. Dou Practijck des Landme- tens" en Van het gebruijck der Geometrische Instru menten". Eenvoudige methoden van driehoeksme ting, zelfs driehoeksnetten werden gebruikt (figuur 2). Het zwakke punt was dat bij kleine gebieden inder daad vrij nauwkeurig een basis werd gemeten maar dat nergens werd aangegeven hoe dit bij grotere ge bieden moest gebeuren. Het tweede nadeel was dat de vorm van de kaart tot stand kwam door het direct tekenen van de gemeten hoeken. Berekeningen wer den niet uitgevoerd en in wezen werd van het kleine naar het grote gemeten en getekend, waardoor bij uit gebreidere gebieden vervormingen van het kaartbeeld optraden. Ook elders in Europa zien we een gelijksoortige ont wikkeling. Uit Franse, Duitse en Engelse boeken uit die tijd kunnen we concluderen dat er weinig verschil Figuur 2. De door Sems en Dou in 1600 beschreven methode van driehoeksmeting, waarbij gebruik wordt gemaakt van een meettafel of planchet. Let op de driepoot en de ton als ondersteuning. 92 NGT GEODESIA 81

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1981 | | pagina 10