1 Fig. 1. Blokverschuiving als oorzaak van aardbevingen. energie omgezet in kinetische dito. Die uit zich in het optreden van trillingen of golvingen. De trillingen ont staan doordat grote „schollen" (blokken) van de aardkorst met een ruk langs elkaar schuiven. De oor zaak van deze plotselinge verschuivingen ligt in een geleidelijke ophoping van spanning, die ten slotte de breukgrens van het gesteente overschrijdt en tot een ontlading langs een breukvlak aanleiding geeft. Zie figuur 1 (ontleend aan J. Veldkamp „Geofysica"). De diepte van de verstoringszone ligt meestal op minder dan 60 km beneden het aardoppervlak. In die „gordel" ontstaan de meeste aardbevingen. Dat zijn de „ondiepe" aardbevingen. Dan zijn er de „middel bare bevingen" die ontstaan in een gebied (zone of gordel) van tussen de 60 en 300 km diep. En ten slotte zijn er de „diepe aardbevingen" die ontstaan op een diepte groter dan 300 km (tot maximaal iets meer dan 700 km). De diepste bevingen zijn de zwaarste. Maar die komen tevens, relatief gesproken, het minste voor. De diepst-bekende aardbeving was er één op de Molukken, 720 km diep. De plek in de aardkorst waar de beving haar ontstaan vond, noemt men het „hypocentrum". Van daar uit planten zich golfbewegingen voort naar de opper vlakte der aarde. In de eerste plaats naar een plek loodrecht boven het hypocentrum. Die plek noemt men het „epicentrum". Die golven zijn drieërlei. Te weten in de eerste plaats longitudinale of „primaire" golven (z.g. P-golven). Dat zijn golven die ontstaan dank zij de elasticiteit van het volume van de materie. Dus op elkaar volgende golven van samenpersing (verdichting) en uitzetting (verdunning) van die mate rie. Dan zijn er in de tweede plaats transversale of „secundaire" golven (z.g. S-golven). Dat zijn golven die ontstaan ten gevolge van de elasticiteit van de vorm van de materie.Dus opeenvolgende op-en-neer gaande bewegingen van de materie (kronkelingen). De P-golven planten zich voort in de richting van de golfbewegingen, de S-golven daarentegen loodrecht op die richting. De P-golven hebben een gemiddelde voortplantingssnelheid van 9,1 km per seconde (tus sen 8 en 13), de S-golven één van gemiddeld 5,5 km per seconde (tussen 4,5 en 8,5). Aan de oppervlakte van de aarde, bij het epicentrum aangekomen, combineren die golfbewegingen zich tot z.g.oppervlakte" of lange go/ven" (L-golven). Het zijn deze L-golven die meestal de catastrofale ge volgen hebben die wij zo vaak kunnen constateren. Hun snelheid bedraagt tussen 3 en 4 km per seconde. De golfbewegingen worden waargenomen met, en opgetekend door, z.g. seismografen. Dat zijn instru menten die bestaan uit een vrij slingerend systeem, waarvan het draaipunt in de aarde is bevestigd. De 96 P-goJven (longitudinale golven) verdunning S-golven (transversale golven) e iiiii e e e e verdichting voortplantingsrichting Fig. 2. Schematische voorstelling van seismografen, en de wijze van registratie. traagheid van de slinger levert het „vaste punt" ten opzichte van de bewegende aardkorst. Aan de slinger is een schrijfstift of naald bevestigd waarvan de punt rust tegen een draaiende trommel. Trilt de slinger, dan tekent die naald haar trillingen op de trommel aan. Hoe sterker de trilling hoe groter de uitslag van de naald. Figuur 2 geeft een beeld van een paar seis mografen, van P-, S- en L-golven, en van wat P- (lon gitudinale) en S- (transversale) golven eigenlijk zijn. Zie ook figuur 3 (eveneens ontleend aan Veldkamp). Er zijn, zoals bekend zal zijn, gebieden op aarde waar aardbevingen vaak en heftig voorkomen, en andere streken waar dat minder vaak, helemaal niet, of slechts heel zwak het geval is. Met andere woorden, P-golven S-golven L -golven Fig. 3. Seismische trillingen en oppervlaktegolven. NGT GE0DESIA 81

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1981 | | pagina 14