-
gewesten behoeven, naast de inrichting voor nieuwe functies, de
versterking van bestaande functies om de gewenste geleding van
de verstedelijking te verkrijgen;
het leveren van een bijdrage aan het behoud en de ontwikkeling
van natuurgebieden en cultuurhistorische elementen en van na
tuurwaarden, en het scheppen van voorwaarden voor een doel
matig beheer;
- het leveren van een bijdrage aan de realisering van het beleid
met betrekking tot de openluchtrecreatie door de mogelijkhe
den van recreatief medegebruik te verruimen en door de tot
standkoming van recreatievoorzieningen te bevorderen;
- het leveren van een bijdrage aan de ontwikkeling van bestaande
en de aanleg van nieuwe bossen en het scheppen van voor
waarden vooreen doelmatig beheer;
de onderlinge aanpassing van de aanleg en verbetering van zgn.
infrastructurele voorzieningen en de inrichting van het landelijke
gebied.
Het tegemoetkomen aan de vraag naar vervoer van personen en
goederen brengt met zich mede, dat het landelijke gebied wordt
doorsneden door land-, vaar- en spoorwegen, alsmede door onder
grondse buisleidingen, al of niet gebundeld in leidingstraten.
Tevens komen in veel gebieden hoogspanningsleidingen voor.
Voorts is in het landelijke gebied ruimte nodig voor voorzieningen,
zoals schakelstations, verkeerspleinen, militaire vestigingen met
een groot direct ruimtebeslag en winningen van bodemmateriaal.
De aanleg en verbetering van infrastructurele voorzieningen heb
ben vaak nadelige gevolgen voor de inrichting van het landelijke
gebied voor andere functies.
Hoofdlijnen van beleid
Met betrekking tot de behoefte aan landinrichting bij de land- en
tuinbouw zal in het landinrichtingsbeleid een accent worden gege
ven aan gebieden, waar door verbetering van de inrichting achter
standsituaties in inkomens en werkomstandigheden kunnen wor
den verminderd of opgeheven. Door landinrichting op deze doel
stellingen te vestigen, wordt in deze gebieden tevens de internatio
nale concurrentiepositie verbeterd en worden de ontwikkelings
mogelijkheden verruimd. Voorts kunnen bij deze doelstellingen ook
niet-agrarische functies van een gebied worden gediend.
Een tweede hoofdlijn van beleid is uit het verstedelijkingsbeleid,
gericht op de verbetering van gebieden, die binnen de stedelijke in
vloedssfeer liggen. Daarbij wordt met narne gedacht aan de gebie
den van de Randstadgroenstructuur en aan bufferzones tussen ste
delijke gebieden. In deze gebieden is behoefte aan het vrijhouden
van stedelijke ontwikkelingen en aan een inrichting, waarin bijvoor
beeld landbouw, openluchtrecreatie en landschap naast elkaar en
verweven met elkaar tot hun recht kunnen komen. In een aantal
gebieden kan landinrichting daaraan een bijdrage leveren. In enkele
gevallen gebeurt dit al in ruilverkavelingsverband.
Een derde hoofdlijn van beleid betreft het leggen van een accent op
doelstellingen tot het beschermen en het ontwikkelen van natuur
gebieden en waardevolle landschappen en tot het verbeteren van
de kwaliteit van het landschap. Deze hoofdlijn van beleid is met
name van betekenis in gebieden, waar grote spanningen optreden
tussen natuur- en landschapsbehoud en andere belangen, zoals
land- en tuinbouw, openluchtrecreatie en andere. De problematiek
in deze gebieden kan soms ook met of mede met andere instrumen
ten, zoals de Relatienota, worden tegemoetgetreden. Met zorg zal
het juiste instrument of een combinatie van instrumenten moeten
worden gekozen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan
landinrichting met inbegrip van landschapsbouw te zamen met toe
passing van de Relatienota.
Ten slotte zal in een vierde hoofdlijn van beleid met het oog op de
verbetering van woon- en leefomstandigheden een accent worden
gelegd op een doelmatige en veilige ontsluiting van het landelijke
gebied met plattelandswegen en paden. Deze hoofdlijn van beleid
kan worden verwezenlijkt zowel in het kader van herinrichting en
ruilverkaveling als in het kader van gemeente- en waterschaps-
werken, de zogenaamde A2-werken.
Omvang van integrale landinrichting
De regering blijft ernaar streven gemiddeld 40.000 ha integrale
landinrichting per jaar in uitvoering te nemen. In deze omvang zijn
herinrichtingen, ruilverkavelingen en aanpassingsinrichtingen be
grepen, alsmede de herinrichting Oost-Groningen en de Gronings-
Drentse Veenkoloniën, de reconstructie Midden-Delfland en de te
reconstrueren oude glastuinbouwgebieden. De mogelijkheid tot
voortzetting van dit uitvoeringsprogramma zal in de komende jaren
mede worden getoetst aan de budgettaire mogelijkheden op dat
moment.
Het structuurschema bevat een kaart waarop de gebieden zijn aan
gegeven, die de regering, ingevolge provinciale voorstellen voor
plaatsing van gebieden op het voorbereidingsschema landinrichting,
voor herinrichting of ruilverkaveling in aanmerking wil laten komen.
De regering is bereid kleine projecten, waarvoor de hoofdlijnen van
beleid van kracht zijn, buiten de op de kaart aangegeven gebieden
tot een gezamenlijke omvang van gemiddeld 2.000 ha per jaar voor
plaatsing op het voorbereidingsschema in aanmerking te laten
komen.
Ten aanzien van de reeds in uitvoering zijnde gebieden is het beleid
erop gericht deze overeenkomstig het bij stemming aangenomen
ruilverkavelingsrapport uit te voeren. Wat betreft de in voorberei
ding zijnde landinrichtingsgebieden, waarvoor reeds een vooront
werp van plan in de inspraak is of zal worden gebracht, voordat de
procedure van de planologische kernbeslissing is doorlopen, zal
de regering een hernieuwde discussie op basis van dit structuur
schema niet bevorderen. Een rechtstreekse beleidsbepaling bij de
vaststelling van het voorontwerp is doelmatiger.
Voor projecten van het voorbereidingsschema, waarvan het voor
ontwerp van het plan na de uitspraak van de Tweede Kamer over
dit structuurschema zal worden gepubliceerd, zal toetsing plaats
vinden van het plan aan de doelstellingen van het beleid, omschre
ven in dit structuurschema.
Evaluatie
Het in 1978 aan de Tweede Kamer aangeboden rapport „Methode
voor de evaluatie van landinrichtingsplannen", aan te vullen met
methoden voor het bepalen van daarin niet behandelde effecten op
water, bodem en lucht, vormt het uitgangspunt waarop het evalu
eren voor landinrichting wordt ontwikkeld. Evaluatie van de maat
regelen en voorzieningen zal worden opgenomen in de planvoorbe
reiding van afzonderlijke projecten.
TECHNISCHE HOGESCHOOL DELFT
Geslaagd voor het examen geodetisch ingenieur op 21 november
1980: J. de Graaf, L. C. Herinckx, J. Huisman, E. van Kuijk, P. J. G.
Teunissen, W. T. G. Vos en H. G. Zwaan.
XVIe FIG CONGRES MONTREUX ZWITSERLAND
Brochures en aanmeldingsformulieren voor het XVIe FIG Congres
(9 - 18 augustus 1981) te Montreux kunnen worden opgevraagd bij
ir. L. A. Koen, p/a Hoofddirectie van de Dienst van het Kadaster
en de Openbare Registers, Postbus 9046, 7300 GH Apeldoorn.
VERSCHENEN RIVIER KAARTEN IN HET TIJDVAK 1 JULI 1980 TOT 1 JANUARI 1981
Blad
Riviergedeelte
Bijgewerkt tot
Situatie tussen de
Schaal
no.
raaipalen
333
Maas
maart
1979
147.7 - 151.6
1
5000
334
Maas
augustus
1979
151.5 - 155.3
1
5000
335
Maas
mei
1979
155.3 - 158.3
1
5000
363
Biesbosch
september
1979
1
5000
364
Biesbosch
september
1979
1
5000
365
Biesbosch/Nieuwe Merwede
augustus
1979
962 - 963
1
5000
367
Biesbosch/Nieuwe Merwede
oktober
1979
964 - 968
1
5000
368
Biesbosch
september
1979
1
5000
369
Biesbosch
maart
1980
1
5000
825
Volkeraksluizen
december
1979
1
2000
826
Volkeraksluizen
december
1979
1
2000
827
Volkeraksluizen
november
1979
1
2000
827a
Volkerak
maart
1980
1
2000
828
Volkeraksluizen
december
1979
1
2000
837
Haringvliet
november
1979
1
2000
NGT GEODESIA 81
103