aarde. Kortom, genoeg raakvlakken tussen de twee werkterreinen om samen de schouders te zetten onder het probleem van een scherpere definitie van onze referentiesystemen. Ook hiermee sluit men weer aan bij de stukken van Melchior, Aardoom en Bjerhammar uit het begin van het boek. Ritsema worstelt eveneens met dit probleem. Hij begint zijn stuk (Geodesy, crustal dynamics, and earthquake prediction) met de opmerking dat: „Geo desy has entered a new era with the ascertainment of the non-steady-state of the earth". Hij vervolgt dan met de volgende uiteenzetting, die ik, om ook iets uit het boek zélf aan te halen, hier in haar geheel over neem (blz. 165). „Apart from the geometry co-ordinates, factor time is going to play an increasing role in geodesy. The step from the re cently found kinematic phenomena on earth to the dynamic considerations of cause and effect is a small one. This also will bring geodesy more within the realm of geophysics. It is only recently that the consequences of a non-steady-state earth for geodesy are really understood and appreciated. The dynamic character of the earth's outer shell is well documented in the form of gradual, periodic or transient displacements of the sur face in both vertical and horizontal directions. Geodetic measurements have contributed significantly to this new in sight. Geodesy supplies data that bear on geodynamic pro cesses of vastly different scale. The range includes the periodic changes, the secular or quasi-periodic changes on a planetary scale such as the polar wobble, variations in the earth's rotation or the length of the day; zerofrequency changes such as plate- tectonic movements on a global scale, glacial rebound and sediments loading effects on a regional scale; the secular, pre-, co- and post-seismic creep on a regional to local scale; the transient effects on a very localised scale such as the man-made subsidence caused by withdrawal of water from the under ground, and the periodic or semi-periodic loading effects by marine tides, storm surges and air-pressure variations. Several of these types of data have a direct impact on human society. The foremost practical applications of time-dependant geodesy lie in the field of crustal dynamics and of earthquakes and their prediction". U ziet: weer blijkt hoe belangrijk de „tijdgebonden geodesie" is geworden bij het voorspellen van aard bevingen. Na deze artikelen over verwante vakgebieden volgt nog een reeks van vijf stukken over (de Rijkscommis sie en achtereenvolgens) de Dienst van het Kadaster en de Openbare Registers (Dekker), de Topografische Dienst (Kolk), de Hydrografische Dienst (Kreffer), het KNMI (Veldkamp) en de Meetkundige Dienst van de Rijkswaterstaat (Waalewijn en Rietveld)-, de praktijk van de geodesie dus. Weer in alfabetische volgorde van schrijversnamen. Hoe hierbij praktijk en weten schap hand in hand kunnen gaan, blijkt het beste uit het stuk van Waalewijn en Rietveld. De Meetkundige Dienst is belast met nauwkeurigheidswaterpassingen. Voor het overbruggen van brede wateren, zee-armen, de Wadden e.d., is hydrostatische waterpassing daar bij een geëigend hulpmiddel. De Meetkundige Dienst slaagde er in deze methode tot een praktisch bruik bare te ontwikkelen. Ook de moderne opnamemetho den die we samenvatten onder de benaming „Re mote Sensing" of „teledetectie" werden, mede door het werk van de Meetkundige Dienst, verder vervol maakt. Iets geheel nieuws is een methode, evenzeer door de Meetkundige Dienst ontwikkeld, voor het meten van (lengte-)profielen van autowegen. Een ge regelde en nauwkeurige controle daarop is, in ver band met verzakkingen e.d., bij deze wegen met hun zeer intensief verkeer, voortdurend nodig. Datzelfde NGT GEODESIA 81 intensieve verkeer maakt gewone metingen, op of langs de weg dus, vrijwel onmogelijk. Daarom ont wikkelde men bij de Meetkundige Dienst een metho de, waarbij de positie van een lichtsignaal, op een rijdende meetauto gemonteerd, automatisch wordt vastgelegd. En wel in drie dimensies. Daaruit kan dan het lengte-profiel van de weg (en vooral de zo belang rijke wijzigingen daarin!) worden afgeleid. Na al deze wetenschappelijke beschouwingen en praktijkverhalen, kom ik ten slotte, zoals reeds enige malen werd beloofd, tot de bespreking van het stuk van Van der Schraaf over ,,De geschiedenis van de Rijkscommissie", de hoofdschotel van dit geodeti sche „jubileummaal". Ik zal niet alle zaken uiteen zetten, die hierin worden behandeld. Niet zozeer om dat ik vind dat er voor u nog iets te lezen over moet blijven, als wel omdat ik geloof dat u dit stuk (en eigenlijk het hele boek!) nu maar zélf moet lezen. U zult er geen spijt van hebben. Integendeel, ik beloof u een paar spannende uren van boeiende lectuur. Het stuk begint met het verhaal van de „barens weeën" der Commissie. Prof. dr. F. J. Stamkart, van 1867 tot 1878 hoogleraar in het „IJkwezen en de Wis kunde" aan de Polytechnische School, was, in op dracht van de minister van Binnenlandse Zaken, al sedert 1868 bezig met (driehoeks)metingen ten be hoeve van de „Europeesche Graadmeting". Die me tingen duurden lang, erg lang! In 1878, tien jaar na het begin, werd de minister onge duldig. Hij had nog geen enkel resultaat gezien. Erger nog: Stamkarts metingen hadden al driemaal zoveel tijd, en tweemaal zoveel geld gekost als aanvankelijk was begroot! De minister vroeg daarom in een brief aan de Afdeling Natuurkunde van de Koninklijke Aka- demie van Wetenschappen om een oordeel over, en een advies aangaande eventuele voortzetting van deze metingen. Die Afdeling Natuurkunde stelde daarvoor, naar goed Hollands gebruik, een commissie in. Deze kwam tot de conclusie dat Stamkart inder daad ver achter was op zijn schema. Vooral bij de berekeningen was de voortgang uiterst traag. Zij advi seerde desondanks tot voortzetting der metingen. Wel stelde zij voor, ter bespoediging van de zaak, en ter verlichting van Stamkarts taak, aan deze weten schappelijke assistentie te verlenen. Stamkart, die blijkbaar een moeilijk mens was, die graag „op zijn eentje" werkte, voelde daar niet veel voor. Maar de commissie zette door: prof. dr. J. A. C. Oudemans zou Stamkart verder behulpzaam zijn. Zoals wel vaker gebeurt in zulke gevallen, kwam er vrijwel tegelijkertijd een tweede brief van de minister bij de Afdeling Natuurkunde binnen. Deze betrof evenwel niet de „graadmeting", maar de „waterpas sing", en wel de nauwkeurigheidswaterpassing. Daar aan werd sedert 1875 gewerkt door prof. dr. L. Cohen Stuart, leraar (sedert 1851) aan de Koninklijke Aka- demie (tot opleiding van ingenieurs) te Delft, later (vanaf 1864) hoogleraar, en zelfs hoogleraar-directeur aan de „Polytechnische School"3) in de wiskunde en de geodesie. Cohen Stuart was volstrekt niet „over 3) De huidige TH Delft heette van 1843 tot 1864: „Koninklijke Aka- demie", van 1864 tot 1905 „Polytechnische School", en sedert 1905: „Technische Hogeschool". De Akademie had leraren, de Polytechnische School (en ook later de TH) hoogleraren, pro fessoren dus. 139

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1981 | | pagina 17