Examen voor landmeetkundig ambtenaar A van het Kadaster 1980 30OA Tijd: 23/4 uur de percelen 30013002, 442123,17 442384,85 442262,96 442550,81 a. Bereken aan de hand van de uitgevoerde metingen de coördi naten van de punten A, B, C, D en E in een zelf te kiezen plaatselijk stelsel. b. Laat door berekening zien, dat de lengten van AC en AD onge veer gelijk zijn. c. Toon aan, dat minstens één van de punten C en D niet identiek is met het in RD-coördinaten bekende punt (resp. C' en D'b Gegeven is verder nog, dat de afstand van punt B tot de lijn door de punten 50 en 51 gelijk is aan 12 meter. d. Ga nu na of het punt C identiek is met C', dan wel of punt D identiek is met D'. (Dit onderdeel mag ook worden gemaakt met behulp van een zelf te vervaardigen kaartering). e. Bereken de coördinaten in het RD-stelsel van de punten B en E. Grootteberekening Opdracht: Gegeven: Bereken de grootte van 3003 en 3004. 145873,97 145686,59 145721,70 145901,05 Beschrijvende opgave Tijd: 11 /2 uur Maak een opstel met een lengte van ongeveer 600 woorden over één van de volgende onderwerpen: 1Op welke wijze zou de Dienst van het Kadaster en de Openbare Registers zijn dienstverlening ten opzichte van het publiek kunnen verbeteren? 2. De vervaardiging en het gebruik van kaarten in de ruilverkave ling. 3. De kadastrale hermeting doel, opzet en uitvoering. Landmeetkunde Tijd: 3 uur 1. Welke correcties moeten worden aangebracht op de met een Distomat Dl-10 gemeten afstand en hoe geschiedt dit? 2. Wat verstaat u onder de ijktemperatuur van een meetveer? 3. Men vindt bij ijking van een meetveer op een ijkbasis bij een temperatuur van 19,5° C voor deze basis een gemiddelde lengte van 29,9955 m. De basis heeft een vastgestelde lengte van 29,997 m. Na ijking van de meetveer moet men met deze band bij een temperatuur van 12° C een afstand AB uitzetten ter lengte van 524,85 m. Gevraagd: a. De ijktemperatuur van de meetveer in hele graden. b. De uit te zetten lengte in cm nauwkeurig om de juiste afstand AB te verkrijgen. 4. Welke drie lenzen of combinaties van lenzen komen in een richt- kijker voor en waarvoor dienen ze? 5. Wat is een noniuseenheid? 6. Hoe kan men bij verticale hoekmeting de indexfout van de rand bepalen? 7. Kan men bij verticale hoekmeting met behulp van een theodoliet onderstaande fouten elimineren? Zo ja, op welke wijze? a. Middelpunt randverdeling en tweede as vallen niet samen. b. Onnauwkeurigheden in de randverdeling. 8. Hoe wordt een fout in de lengtemeting van een volledig aan gesloten veelhoek gelokaliseerd? 9. Beschrijf aan de hand van een tekening het uitzetten van een cirkelboog met behulp van de methode van de verlengde koorde. 10. Verklaar waarom u bij het neerlaten van een loodlijn uit een terreinpunt op een meetlijn, bij voorkeur gebruik maakt van de verst van het te bepalen voetpunt staande jalon in de meetlijn. 11. De op de bijlage op schaal aangegeven twee percelen moeten volgens de klassieke detailmetingsmethode worden opgemeten ten behoeve van een kaart van deze percelen op grote schaal. Maak het veldwerk op de bijlage waaruit blijkt dat aan de volgende eisen is voldaan: reconstructie, kaartering, controle, groottebere kening en efficiency. De meetgetallen dienen door streepjes te wor den aangegeven. De punten 100 t/m 102 zijn in coördinaten bekend. De afstanden 100-101 en 101-102 bedragen ongeveer 70 m. Er zijn geen andere hindernissen in het terrein dan aangegeven. 184 NGT GEODESIA 81

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1981 | | pagina 14