Fig. 3. Kaart van de polder Vogelzang, 1811 Rijksarchief Utrecht,
Top Atlas, 136-2, V, 11-1). Delen van de grondslag zijn extra aan
gezet, maar de potloodlijnen zijn op het origineel goed zichtbaar.
De strakke lijnen, die dwars door de figuratie lopen, zijn meetlijnen.
Geen van de 51 landmeters en verificateurs die de
Utrechtse kaarten hebben ondertekend*), komt voor
onder de landmeters die van de Staten van Utrecht
„commissie" of vergunning hadden verkregen om
het landmetersvak in deze provincie uit te oefenen.
De aanwerving van landmeters voor het Hollandse
Kadaster stond er geheel los van. Wel treft men later,
verspreid over het gehele land, sommige namen weer
aan als landmeters of ingenieur-verificateur van het
Kadaster; ze werden kennelijk gemakkelijk verplaatst.
Een landelijk onderzoek naar namen van landmeters
zou wellicht nog interessante gegevens kunnen op
leveren.
Toen ons land bij Frankrijk werd ingelijfd, werden van
zelfsprekend de kaarten van het Hollandse Kadaster
Het getal van 44 landmeters, dat Hessels in K en L 1891/11
zonder bron noemt, lijkt mij aan de lage kant, zelfs als men
rekening houdt met hetgeen Scheffer hierover in NGT 1977/25
schrijft.
afgedankt: de doelstelling was te beperkt geweest en
het decimale stelsel vereiste een andere schaal. Tus
sen 1811 en 1813 werden ook in de provincie Utrecht
volgens het Recueil Méthodique kadastrale kaarten
aangelegd; voor bepaalde gemeenten is dit aantoon
baar (zie fig. 4), maar wellicht zijn er nog meer kaarten
geweest. Omdat het gebied van deze Franse kaarten
vrijwel geheel samenvalt met gebieden die reeds voor
het Hollandse Kadaster in kaart waren gebracht, leek
het waarschijnlijk dat er gebruik was gemaakt van
oude metingen, om met behulp van enkele bijmetin
gen nieuwe kaarten voor het Franse kadaster te ver
krijgen. Waarschijnlijk zouden in de nieuwe grondslag
punten van de oude meetlijnen zijn opgenomen. Van
twee gemeenten Maarssen en Zuilen zijn van de
grondslag uit de Franse tijd gegevens bewaard, maar
een verband met het Hollandse Kadaster is niet ge
vonden.
Het Recueil Méthodique gaf vrij uitvoerige richtlijnen
over de grondslag, maar wellicht had men aanvanke
lijk moeite met dit nieuwe systeem en mat men daar
om maar een overdaad aan driehoeken (zie fig. 5); de
afwijkingen in de uitkomsten waren in dit geval ge
ring: hoogstens 2 dm. Vermoedelijk is dit goede resul
taat de reden geweest, waarom men deze grondslag
later niet heeft overgemeten, toen bij de resoluties
van 17 februari en 25 juli 1817 een driehoeksnet werd
voorgeschreven.
Het Recueil Méthodique vermeldde in artikel 213, dat
„ieder blad van het perceelsgewijze vervaardigde
plan... zooveel mogelijk eene sectie (moest) bevat
ten". Uitzonderingen waren echter volgens de artike
len 214 en 291 toegestaan. Hoewel het formaat van de
plans werd bepaald door „een blad dubbeld-olifants-
papier", is men er hier toch van afgeweken, of was
het olifantspapier niet genormaliseerd. Hoe het zij, er
zijn thans, nadat vele plans door hermetingen of her
zieningen zijn vervallen, nog vele oude minuutplans
A
Fig. 5. Grondslag voor de kadastrale kaarten van Zuilen (1812).
Fig. 4. Kadastrale kaarten uit 1811- 1813.
NGT GEODESIA 81
179