kennis van foto-interpretatie met daartegenover een goede vegetatiekennis en identificatievermogen t.a.v. de habitus van opgaande beplantingen. Ten dienste van de landschapsinventarisatie is infor matie nodig over de volgende indicaties: 1. Waar komen opgaande bomen voor; waar struik gewas en waar is vanaf de foto het ontwikkelings stadium van de houtopstanden te benaderen. 2. Komen de houtopstanden langs wegen, in of langs sloten of op aarden wallen voor. 3. Is er een bepaalde breedteverhouding tussen we gen, sloten, wallen en plantstroken waar te nemen. 4. Is de boomsoort c.q. een bepaalde boomsoorten menging te identificeren. 5. Is er uit de kleurschakeringen iets op te maken t.a.v. hoogteverschillen, reliëf, bultigheid van per celen, steilranden en slootdiepten. 6. Zijn er sporen te herkennen van vervallen wegen, oude bouwplaatsen, gedempte sloten en beek- armen. 7. In hoeverre vormen de zichtbare topografische lijnen een aansluitend geheel en waar zijn de rela ties gestoord door ontwikkelingen in latere tijd. 8. Verschaffen de foto's informatie over de gezond heidstoestand van de houtopstanden. Ad 1. Het verschil tussen opgaande bomen (van zo'n 30 jaar en ouder), als laan, groep of solitair en struiken als singel, haag, in bosverband of als plukjes is goed waar te nemen. Opgaande bomen in een rij onder scheiden zich van oudere struiken in een rij, door een duidelijk gemarkeerde kroon. Het is een typische eigenschap van een infrarood beeld dat overgangen tussen objecten met ieder een eigen spectrale struc tuur, zeer scherp worden aangegeven. Zeer misleidend echter bleken brandnetel- en distel pollen, rietkragen en ander zwaar kruidgewas. Het beeld dat zij opleveren langs sloten en wegen is niet te onderscheiden van jong struikgewas tot 5 jaar oud. Het stereoscopisch effect blijkt bij deze geringe hoog teverschillen niet te werken. Struikbeplantingen ou der dan 5 jaar zijn door de stereoscoop bezien goed in te delen in leeftijdsklassen met een marge van tussen de 5 en 10 jaar. Een goed hulpmiddel is het silhouet van de slagschaduw. Ad 2. Omdat de beelden in de zomer waren geno men, is van de onder de kruinen gelegen grond vrijwel niet te zien of de begroeiing op een wal staat of op het maaiveld groeit. Kale wallen zijn te onderscheiden, daar hier de eigenschap van infrarood om reliëf op korte afstand goed weer te geven wordt versterkt doordat de kruidenbegroeiing op een wal anders van samenstelling is dan die van het naastliggende cul tuurland en een ander soort rood reflecteert. Langs wegen is om dezelfde reden niet te onder kennen of de beplanting in de berm of op de landkant staat: de kruin verbergt nl. de ondergrond. Ad. 3. Een eigenschap van infrarood is, zoals eerder gesteld, dat de dia's scherper een markering weer geven dan zwart-wit. De breedteverhoudingen tussen sloten, wegen en wallen onderling is zeer nauwkeurig te bepalen. Ad 4. Globaal is het verschil tussen loof- en naald hout d.m.v. onderscheid in kleurtoon te bepalen. Loofhout, vooral gemengd, reflecteert meer helder rood dan de zware groene basiskleur van naaldhout. NGT GEODESIA 81 Binnen de loofhoutsoorten is de soort betrouwbaar der vast te stellen aan de hand van de kroonschaduw- vorm. Witte en grauwe abeel nemen qua reflectie beeld een heel eigen plaats in. Zij worden weerge geven door een grauw roze tint, die veel overeen komst vertoont met de gereflecteerde kleur van zwaar aangetaste en stervende boomkruinen. Duidelijk is geworden dat de mogelijkheid tot het herkennen van boomsoorten sterk afhankelijk is van het stadium van het uitkomen van de bladeren. Ad 5. Een zeer belangrijk gegeven dat in een land schapsinventarisatie naar voren moet komen, is de micro- en macroreliëfsituatie. Hierover geeft de infra rood foto, zonder optische en meetkundige hulp middelen, erg weinig informatie. Wel is op scherpe scheidingen het hoogteverschil waar te nemen, bijv. bij een holle weg, een steilrand, sloottaluds en schei dingen tussen hoog- en laaggelegen percelen. Kleur verschillen in de percelen duiden niet op hoogtever schillen maar op de dichtheid van de grasmat. Cul tuurgewassen geven duidelijke gereflecteerde beel den, waaruit, maar dit wel door gebruik te maken van vergelijkingsmateriaal, nauwkeurig de soorten kunnen worden aangetoond. De afwisseling van gewassen is zo duidelijk, dat aan de hand van de foto's een vol ledige esstructuur kan worden onderkend. Ad 6. De indruk bestaat dat zwart-wit luchtfoto's meer informatie verschaffen waar het gaat om het op sporen van vervaagde landschapscontouren als van oude wegen, verstoven veengebiedjes, bewonings- sporen e.d. Kleine nuances in vegetatiesoort en dicht heid of droog-nat situaties, worden door de sterke in- fraroodreflectie van grasland overstemt. Frappant is, dat in heideterreinen veel duidelijker naar voren komt waar bijv. overstoven grintwinningsgebieden, over groeide vyegen, laagten en hoogten zijn gelegen. Gebleken is dat de waarneembaarheid van bovenge noemde elementen sterk afhankelijk is van incidentele situaties tijdens het vliegen zoals: soort bewolking, lichtval, na een regenbui of tijdens een zeer droge periode en de seizoensinvloed. Ad 7. Om bij Ad 6. geschetste reden zijn ook verloren gegane relaties van structuurbepalende elementen vrijwel niet op te sporen door middel van een enkele infrarood opname. Meerdere opnamen onder ver schillende opname-omstandigheden zullen meer re sultaat opleveren. Ad 8. De infrarood fotografie heeft zich in Nederland sterk toegespitst op de signaalfunctie t.a.v. boom ziekte en sterfte. Ook het filmmateriaal, de keuze van de emulsielagen op de film en de techniek van het luchtfotograferen zijn het sterkst getoetst aan de eis om groei-afwijking vast te leggen. Deze criteria zijn, om een goede indruk van de opbouw van het land schap te verkrijgen van minder belang. Het gaat er bij landschapsinventarisaties meer om wat waar is ge situeerd, dan hoe gezond de beplanting is. In het be wuste gebied zijn met behulp van de infrarood foto afwijkingen geconstateerd. In de meeste gevallen betrof het afstervingsverschijnselen onder de bomen als gevolg van ruilverkavelingsactiviteiten, mestop- slag en in één geval een zware aantasting door de bastaardsatijnvlinder boven in de kruin van een eik. 4. Iets over de bestede tijd Voor het gebied Ruinen, inclusief de overlappingen 229

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1981 | | pagina 15