heden in stand worden gehouden en zo mogelijk worden ver groot; de keuze tussen medegebruik van het landelijke gebied en het gebruik van bestaande of nieuw aan te leggen recreatiegebie den, wordt bepaald door verschillende plaatselijke omstandig heden, zoals de wijze van grondgebruik en de omvang van de tekorten van de verschillende recreatievormen; een vermindering van de toename aan ruimtebehoefte voor de openluchtrecreatie wordt nagestreefd. Nadere uitwerking Het structuurschema, dat een periode van ongeveer 25 jaar be strijkt, onderscheidt twee fasen. De eerste fase reikt tot 1995. De voorzieningen die voor deze periode worden genoemd, zijn het meest urgent en moeten voor die termijn om is, zijn verwezenlijkt. Opneming in streek- en bestemmingsplannen is noodzakelijk. De tweede fase geeft een beeld van de ruimtelijke ontwikkelingen tussen 1995 en 2005 en is bedoeld om de provinciale overheden in de gelegenheid te stellen de te verwachten ontwikkelingen te ver kennen en de ruimtelijke ontwikkelingen niet onmogelijk te maken. De belangrijkste voornemens van de regering zullen nu puntsgewijs de revue passeren. Dagrecreatie De tekorten voor de dagrecreatie zullen zoveel mogelijk moeten worden opgelost binnen de stadsgewesten (zie de kaart). De rege ring denkt dit te verwezenlijken, niet alleen via het aanleggen van recreatiegebieden, maar ook meer dan vroeger via het bevor deren van recreatief medegebruik. Dat wil zeggen dat ook gebie den, die niet speciaal voor de recreatie zijn aangelegd of ingericht, waar mogelijk voor de recreant aantrekkelijk worden gemaakt, dan wel opengesteld. Het recreatief medegebruik zal vooral moeten worden gezocht binnen de op de kaart aangegeven prioriteits gebieden. Tot het jaar 2005 de looptijd van het structuurschema zal ca. 28.000 ha recreatiegebied moeten worden aangelegd. Op basis van financiële en ruimtelijke overwegingen is de regering bereid een bij drage te leveren aan het streven tot opheffing van de tekorten aan mogelijkheden voor dagrecreatie, door aanleg van ca. 18.000 ha tot 1995, waarvan driekwart in de Randstad. De provincies worden verzocht deze 18.000 ha in hun streekplannen in te passen. Van de genoemde 18.000 ha aan te leggen recreatiegebied zal 6000 ha worden bebost, waarvan 4500 ha in de Randstad. In de Randstad zal het geformuleerde beleid voor de dagrecreatie, de verblijfs- recreatie en de watersport worden geplaatst in het kader van de ontwikkeling van de Randstadgroenstructuur, waaraan de regering hoge prioriteit geeft. Met betrekking tot het toe te passen instrumentarium zal een zorg vuldige afweging van de keuze tussen planningsprocedure open luchtrecreatie en landinrichting of een combinatie van beide plaats vinden. De zorg voor de openluchtrecreatie binnen de woonkern is voor namelijk een gemeentelijke verantwoordelijkheid. De regering zal echter ter ondersteuning van het verstedelijkingsbeleid in een aantal gevallen op openluchtrecreatie gerichte subsidies beschikbaar stel len. Gemeenten met achterstand op dit gebied, groeikernen en groeisteden zullen hiervan gebruik kunnen maken. De regering zal nabij de vier grote steden (Amsterdam, Den Haag, Rotterdam en Utrecht) de totstandkoming van recreatiegebieden met een gezamenlijke inzet van instrumenten van openluchtrecrea tie (CRM) en bosbouw (LaVi) bevorderen. Zij spreekt in dit verband van „samenwerkingsgebieden". Van de bij de dagrecreatie aan gegeven gebieden komt 8000 ha tot 1995 hiervoor in aanmerking. In de tweede fase wordt een verdere uitbreiding met ca. 2000 ha mogelijk geacht. Deze gebieden zullen voor een belangrijk deel uit bos bestaan. Verblijfsrecreatie De opvang van de tekorten voor de verblijfsrecreatie zal gespreid over het land geschieden, waarbij rekening wordt gehouden met de mogelijkheden voor rendabele bedrijfsvoering. De tot 1995 benodigde ruimte voor verblijfsrecreatie bedraagt ca. 1800 ha, te weten ca. 400 ha voor vaste standplaatsen, ca. 1100 ha voor toeristische plaatsen, en ca. 300 ha voor zomerhuizen en bungalows. Dit is t.a.v. de reeds bestaande ruimte een betrekkelijk bescheiden uitbreiding. De helft van de 400 ha ruimte voor vaste standplaatsen moet wor den gevonden in de Randstadgroenstructuur en in de overige stads gewesten (resp. 40 en 10%). De IJsselmeerpolders (30%), West- Brabant (15%) en de Hoekse Waard (5%) vangen de rest van het tekort op. De 1100 ha voor toeristische standplaatsen moet worden gevonden in: NGT GEODESIA 81 Groningen, Friesland en Drenthe 25% Noord-en Zuid-Holland 15% Zeeland 15% IJsselmeerpolders 15% Limburg 10% en in de provincies Overijssel, Gelderland, Utrecht en Noord- Brabant (elk 5%). Naast uitbreidingsgebieden voor de verblijfs recreatie zijn er ook consolidatiegebieden, dat wil zeggen waar een terughoudend beleid ten aanzien van de verblijfsrecreatie wordt voorgestaan; dit vooral om de daar aanwezige natuur- en land schapswaarden te sparen. De regering staat op het standpunt dat er naast omvangrijke accommodaties met een uitgebreid voorzieningenniveau, waarvan een redelijk groot aanbod bestaat, ook behoefte is aan andere vormen van verblijfsrecreatie; minder massaal en meer op de natuur en de individuele beleving gericht. De ontwerp-Kampeerwet stimu leert deze diversiteit door via bepaalde regelingen het kamperen buiten kampeerbedrijven, zoals het kamperen bij de boer, op land goederen, het natuurkamperen en het groepskamperen mogelijk te maken. De mogelijkheden voor het toeristische kamperen in Staatsbos- wachterijen zullen worden uitgebreid. Daarnaast kunnen afhanke lijk van de situatie mogelijkheden in recreatiegebieden worden geboden voor het kamperen met een beperkte verblijfsduur en voor het zogenaamd vrije kamperen, dat wil zeggen het maximaal 3 x 24 uur verblijven op plaatsen die hiervoor niet specifiek zijn ingericht. Vooral de mogelijkheden voor het toeristische kamperen wenst de regering veilig te stellen. Een betere vakantiespreiding zal een betere benutting van de nu reeds beschikbare recreatieruimte mogelijk maken. De regering zal daarom een verdere verbetering van de vakantiespreiding blijven nastreven. Binnen nationale parken en als nationale landschappen aange wezen gebieden is financiële steun mogelijk om tot sanering van de verblijfsrecreatie te komen. Watersport Het regeringsbeleid voor de watersport is gericht op het opvangen van de vraag, gespreid over het land, op handhaving en vergroting van de verscheidenheid aan bevaarbare wateren en op het afstem men van de watersport naar aard en vorm op de capaciteit van de wateren. Daarbij wordt nauwlettend rekening gehouden met alle andere relevante aspecten, waaronder de draagkracht van het natuurlijke milieu. Met de voorgestelde maatregelen hoopt de rege ring de ontwikkeling van de watersport te reguleren en aan de vraag naar ligplaatsen te voldoen. De uitbreiding van het aantal vaste ligplaatsen in jachthavens in gebieden waar tenminste 1000 ligplaatsen extra kunnen worden gesitueerd, heeft tot 1995 betrekking op 35.000 tot 40.000 lig plaatsen. De overige vaargebieden worden door de regering beschouwd als consolideringsgebieden, waar sprake kan zijn van geen of slechts een geringe uitbreidingsmogelijkheid. Binnen nationale parken en als nationaal landschap aangewezen gebieden is financiële steun mogelijk om tot sanering van de water sport te komen. De noodzaak en de mogelijkheden tot invoering van een Raamwet voor de watersport worden door de regering bestudeerd. Uitbreiding van het hoofdvaarwegennet ten behoeve van de recrea tievaart zal gebeuren via een partiële herziening van het Structuur schema vaarwegen. Onder hoofdvaarwegen worden die vaarwegen verstaan, die van nationaal belang worden geacht en die het Rijk bij voorkeur zelf in beheer wil hebben. In het Structuurschema vaar wegen zelf is een hoofdvaarwegennet aangegeven, waarbij eigen lijk alleen is gekeken naar de belangen van de beroepsvaart. Mede op basis van de gegevens uit het Structuurschema openlucht recreatie is nu gebleken, dat het hoofdvaarwegennet in verband met de belangen van de doorgaande recreatievaart met enkele vaarwegen moet worden uitgebreid. Dit betreft de routes: Alphen aan de Rijn-Amsterdam, via o.a. de Heimanswetering, de Oostelijke Ringvaart van de Haarlemmermeerpolder en de Kostverlorenvaart in Amsterdam. Amsterdam-Lemmer via de randmeren van Flevoland en de randmeren en kanalen van de Noordoostpolder. Gorinchem- Utrecht-Muiden, via het Merwedekanaal en de Vecht. Nationale landschappen In de gebieden die als nationaal landschap worden voorgesteld, is nog een grote rijkdom en verscheidenheid aan natuur, landschap en cultuurhistorie bewaard gebleven. Allerlei ontwikkelingen, bijv. t.a.v. de infrastructuur, de industria lisatie, de volkshuisvesting, het agrarische grondverbruik e.d., zullen in de nationale landschappen zodanig moeten worden geleid 233

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1981 | | pagina 19