Ook dit jaar togen op 22 april weer vele landmeetkundigen uit Zee land en omgeving naar Goes om aldaar het nuttige (,,je hoort nog eens wat nieuws over je vak") met het aangename (,,je ziet weer es wat oude bekenden") te verenigen. De heer H. N. Pelkman begon zijn lezing getiteld „Geodetische aspecten van de hydrografie" met vast te stellen dat de landmeter en de hydrograaf halfbroers zijn. Ze hebben namelijk dezelfde moeder Ide geodesie), maar verschillende vaders (Snellius en Plancius). Na dit wat frivole begin sloeg ons even de schrik om het hart toen we de indruk kregen dat de hydrografie géén hoogte punten doch slechts dieptepunten kent. Al gauw sloeg onze schrik om in bewondering toen wij door middel van dia's getuige werden van de vaak halsbrekende toeren die hydrografen verrichten om hun metingen te doen. Geen zee gaat hun te hoog of ze zien kans de geheimen van de zeebodem te ontsluieren! De heer Pelkman besloot zijn lezing met de opmerking dat de hydrografie nooit de meetnauwkeurigheid van de landmeetkunde zal bereiken. Een be scheiden opstelling voor de beoefenaar van een vak dat zeemans levens redt en ons voor olierampen behoedt! „Enkele aspecten van de automatisering bij de Meetkundige Dienst van de Rijkswaterstaat" was de titel van een voordracht door de tweede spreker, de heer ir. P. G. Schwarz. Door de onstuimige opmars van de micro-elektronika is het automatiseringsproces de laatste jaren in een versnelling geraakt. Daardoor staan automati sering en zijn effecten op werk en samenleving tegenwoordig zo in de belangstelling. „Maar", zo betoogde de spreker, „automatise ring is niets nieuws. Denk aan de opkomst van de boekdrukkunst die vele calligraferende monniken werkloos maakte maar ook een geheel nieuwe grafische industrie in het leven riep!" Uit dit voor beeld blijkt dat automatisering niet altijd minder werk geeft maar ander werk. Automatisering geeft verschuiving in werksoort en dus verschuiving in machtsstructuren. Daardoor ontstaan conflicten, die de samenleving moet zien op te lossen. Bij de Meetkundige Dienst van de Rijkswaterstaat is het zwaarte punt van de werkzaamheden verschoven van de tekenaar naar de fotogrammeter. De problemen van die werkverschuiving heeft men bij Rijkswaterstaat, zo kregen we de indruk, op vrij soepele wijze kunnen oplossen. Als laatste spreker bracht de heer J. Meyer in zijn voordracht over „Kartografie in vogelvlucht, zoals toegepast bij de gemeente Rot terdam" ons onder de indruk van de wijze waarop ze in de Maas stad de kartografie bedrijven. In vele soorten, maten en kleuren komen daar de kaarten van de tekentafels. Het meest boeiend van zijn voordracht was het visuele gedeelte (kaarten, dia's, tekenin gen). Eigenlijk niet zo verwonderlijk voor iemand die als kartograaf heeft geleerd hoe het oog te bekoren. Ook voor particulier gebruik maken ze in Rotterdam interessante kaarten. U kunt ze bij de gemeente bestellen. (Een fietstochtje door het Botlekgebied. Iets voor u?) In de middagpauze konden we ons traditiegetrouw vergapen aan de door diverse firma's uitgestalde nieuwste vindingen op het gebied van meet- en kaarteerapparatuur. /r q y Koopman NIROV-STUDIEDAG „HET BUITENGEBIED LANDELIJK BEZIEN" Inleiding De studiedag, die werd gehouden op 9 april 1981 te 's-Hertogen- bosch, was gewijd aan een door twee Leidse juristen, mevrouw mr. M. B. Ph. Bouwman-Geeraedts en mr. G. J. Jansen, in opdracht van de RPD verricht onderzoek, waarvan het doel was na te gaan, welke de oorzaken zijn van het niet of niet tijdig tot stand komen van bestemmingsplannen buitengebied, welke de knelpunten hier bij zijn en op basis van de verkregen resultaten aan te geven op welke wijze de problemen aangepakt kunnen worden. Het onder zoek vond plaats bij 206 gemeenten, door middel van dossieronder zoek en gesprekken met wethouders, raadsleden en ambtenaren. Verder werden er gesprekken gehouden met gedeputeerden, pro vinciale- en rijksambtenaren en verschillende instanties als stede- bouwkundige adviesbureaus, het Landbouwschap en milieufede raties. Er werd gelet op het beleid, de besluitvorming en de wette lijke regelingen. De procedure was ingedeeld in een viertal fasen: voorbereiding - vaststelling - goedkeuring - beroep. In de aan de deelnemers van de studiedag verstrekte samenvatting van het rapport worden als belangrijkste oorzaken van het niet of traag totstandkomen van bestemmingsplannen buitengebied ge noemd: 1gebrek aan belangstelling van gemeentelijke organen, andere prioriteitstelling, het plan kost alleen maar geld; 2. gebrek aan een stimulerend provinciaal beleid, de provincie maakt geen gebruik van haar bevoegdheid ex art. 37 WRO; 3. te weinig vat op het werk van de stedebouwkundig adviseur: de stedebouwkundig adviseur bepaalt het beleid; 4. veel bezwaren van de zijde van individuele agrariërs en de land bouworganisaties doordat er in verband met de te leggen be stemmingen onvoldoende landbouwkundig onderzoek plaats vindt (in de toelichting op een plan werd, volgens een van de onderzoekers, slechts één bladzijde gewijd aan de agrarische belangen); 5. verdubbeling van het aantal bezwaren bij inspraak; 6. overleg ex art. 8 BRO, met allerlei (overheids-)instanties, vraagt veel tijd; 7. veel tijd nodig voor de behandeling van bezwaarschriften door Gemeenteraad en GS; 8. beperking van de beleidsvrijheid van gemeenten door streek plannen, provinciale richtlijnen en PPC-advies; 9. onduidelijke taakverdeling tussen PPD en griffie-afdeling ruim telijke ordening; 10. lange tijd nodig voor het Kroonberoep: gemiddeld vier jaar, waarbij „gedurende twee jaren het plan alleen maar ligt te liggen"; 11. organisatorische problemen bij de behandeling van het Kroon beroep: gebrek aan mankracht, dossiervorming, voorraad administratie. Gemiddeld genomen doet een bestemmingsplan buitengebied er acht jaar over voordat het van kracht wordt. Intussen staat de werkelijkheid niet stil en wordt er gebruik gemaakt van art. 19 WRO. De meeste vertraging treedt op in de voorbereiding en bij het Kroonberoep. Als remedie tegen de vertraging in de voorbereiding wordt door de onderzoekers voorgesteld de mogelijkheid tot het in dienen van bezwaren tegen het ontwerpplan te laten vervallen en daarvoor in de plaats de Gemeenteraad het plan te laten vaststellen op grond van geïnstitutionaliseerde inspraak. De vertragingen in het Kroonberoep kunnen worden opgelost door organisatorische wijzi gingen: eerst toetsing aan vormvereisten vóór het inwinnen van ambtsbericht; dossiervorming via de gemeente; vervanging van de ambtshalve toetsing door een circulaire met richtlijnen. De rappor teurs waren tegen de afschaffing van het Kroonberoep, zoals door de RARO voorgesteld: het belangrijkste deel van de appellanten bij de Kroon was rechtstreeks in zijn belang getroffen. Met betrekking tot het onderzoek, voorafgegaan aan het opmaken van het bestemmingsplan en de planvorming zelf, kwamen de rapporteurs tot de volgende aanbevelingen: 1. Behalve een onderzoek naar de natuurwetenschappelijke en landschappelijke waarden dient ten behoeve van de voorberei ding van een bestemmingsplan buitengebied eveneens een onderzoek naar de ontwikkelingen in de agrarische sector plaats te vinden. 2. Alleen die onderzoeken worden verricht die, gelet op de aan wezige en gewenste functies van het gebied noodzakelijk zijn. In de toelichting van het bestemmingsplan moet duidelijk wor den gemotiveerd waarom geen onderzoek heeft plaatsgevonden op de overige in het BRO genoemde onderzoeksterreinen. 3. In het kader van de intergemeentelijke bestemmingsplannen dienen onderzoeken niet te worden beperkt tot gemeentegren zen. Gezien het karakter van het landelijk gebied is regionaal onderzoek op diverse onderzoeksterreinen gewenst. Ook uit een oogpunt van efficiency dient het onderzoek in regionaal verband te worden gedaan. Onderzoeken dienen bovendien te worden verricht door instanties die daartoe gekwalificeerd moeten wor den geacht. 4. Indien in de provincie sprake is geweest van onderzoek ten behoeve van (recente) streekplannen, dient de gemeente en daarmee degene die met het feitelijk onderzoek is belast, te kunnen beschikken over voor die gemeente relevant onder zoeksmateriaal. Bij punt 3 kan nog worden aangetekend, dat het LEI uitvoerig agrarisch-planologisch onderzoek verricht, doch slechts over groe pen bedrijven gegevens ter beschikking stelt aan de gemeenten en de stedebouwkundige adviesbureaus, niet de voor de planvorming toch ook belangrijke gegevens over de individuele bedrijven. Dit noodzaakt de adviesbureaus zelf op pad te gaan om bij de bedrijven gegevens in te winnen. Tot zover de samenvatting van het rapport. De inleiders De dag stond onder voorzitterschap van de kersverse prof. mr. W. Brussaard, die in zijn openingswoord nogal cynisch ene Fred Allen citeerde: „Een conferentie is een gezelschap van belangrijke mensen die afzonderlijk niets kunnen, maar die toch gezamenlijk kunnen besluiten dat er niets gedaan kan worden" en zich afvroeg, met een toespeling op de plaats waar de studiedag zich afspeelde (het Casino): „Wie zal dat betalen, zoete lieve Gerritje". Gelukkig kwam men niet tot het evengenoemde gezamenlijke besluit, maar er was ook niemand die antwoord gaf op de vraag. In de ochtendzitting kregen eerst de twee onderzoekers het woord. Ze gaven een toelichting op hun onderzoek en hun (ook van te voren toegezonden) stellingen en gingen daarbij uitvoeriger in op de 240 NGT GEODESIA 81

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1981 | | pagina 26