rol van de stedebouwkundig adviseur: deze rol zou moeten worden beperkt in die zin, dat het administratief orgaan, belast met de voor bereiding van het bestemmingsplan, de beleidsuitgangspunten zou moeten vaststellen en de werkzaamheden, qua inhoud en voort gang, zou moeten begeleiden. De adviseur zou te vaak een plan op tafel leggen zonder dat van te voren overleg zou zijn gepleegd over de uitgangspunten en de bestemmingstechniek. Verder bepleitten ze intergemeentelijke stedebouwkundige diensten, of zelfs plan vorming door de provincie, onder het motief dat de belangen in het landelijk gebied duidelijk over de gemeentegrenzen heengaan en dat er geen rechtsongelijkheid tussen verschillende gemeenten mag ontstaan. Een ander, hiermee samenhangend punt vormde de af stemming op de provinciale (soms zeer gedetailleerde! streekplan nen en richtlijnen: de vrijheid van gemeenten wordt soms zeer beperkt, richtlijnen worden vaak letterlijk (een inleider gebruikte het woord klakkeloos") overgeschreven. Beide onderzoekers kregen weerwerk van twee mensen uit de prak tijk: de heer Houben, burgemeester van Etten-Leur, en de heer Van Waesberghe, stedebouwkundig adviseur. De heer Houben had het rapport pas de week ervoor gekregen, en gaf als algemeen ant woord op de vraag hoe vertragingen optreden: je blijft altijd van anderen afhankelijk. Hij had de oorzaak van de vertraging van het bestemmingsplan buitengebied voor Etten-Leur vergeefs gezocht in de lijst van de onderzoekers: de gebrekkige relatie tussen bestem mingsplan en ruilverkavelingsplan, een plan dat in zijn woorden letterlijk en figuurlijk van de grond moet komen. Het bestem mingsplan kan nu alleen de nieuwe situatie bevestigen, maar in feite is dit het paard achter de wagen spannen. Hij was het niet eens met de kritiek op de stedebouwkundige adviseurs, en vond de opmer kingen aan het adres van de gemeenten over gebrek aan bestuurs kracht en beleid nogal onevenwichtig. Aan de Raad van State wordt geen onevenwichtigheid verweten, maar wanneer de ge meenten zelf ook een voorraadadministratie zouden gaan aanleg gen zouden ze kritiek te verduren krijgen. Houben pleitte ervoor, dat aan wettelijke procedures een prijskaartje zou worden ge hangen voor de uitvoering van die procedures. Verder bepleitte hij coördinatie van beleid op het bovengemeentelijk niveau, opdat een gemeente niet met zeven inspraakprocedures, in twee jaar tijds, over het zelfde gebied, wordt geconfronteerd. Hij illustreerde dit met een fraaie geschiedenis over drs. Groenjans. Met de door de onderzoekers voorgestane uitbreiding van het bureau van de In specteurs voor de Ruimtelijke Ordening was hij het niet eens: een nieuwe voorraadadministratie erbij. Hoe erg is het overigens, dat de procedure zo langzaam gaat? Het is erger, wanneer er geen be hoorlijke belangenafweging vooraf plaatsvindt. Daarom is de be zwarenprocedure niet weg te denken. Ook proefde hij duidelijk centraliserende trekjes in het voorstel, het bestemmingsplan buiten gebied door de provincie te laten opmaken. De heer Van Waesberghe vond het rapport weinig bemoedigend voor de stedebouwkundig adviseur: een slecht lezer zou tot de conclusie kunnen komen dat deze een soort dwingeland is. Hij schetste taak en plaats van de adviseur: deskundigheid, afstande lijkheid en onafhankelijkheid, en plaatste vanuit die optiek kant tekeningen bij het rapport. Het onderzoek was gedegen, maar de manier waarop de resultaten waren geïnterpreteerd was niet duide lijk, er lag veel nadruk op het tijdsaspect en weinig op de inhoude lijke kant van de zaak. Welke schade veroorzaakt de lange pro cedure? Wat wordt precies met een bestemmingsplan beoogd? Pas als dit duidelijk is, moet de procedure worden ontwikkeld. Verder plaatste hij kanttekeningen bij de conclusies van de onderzoekers: het aantal specialisten voor het buitengebied bij de stedebouw kundige bureaus is groeiende onder invloed van het marktmecha nisme; het is niet duidelijk aan welke eisen het onderzoek naar de agrarische ontwikkeling moet voldoen; de richtlijnen van de over heid zijn niet gestroomlijnd, wat leidt tot een moeilijke belangen afweging; een goede voorlichting aan de belanghebbenden over de beleidsvrijheid van de gemeenten is noodzakelijk. Discussies in werkgroepen De middag was gereserveerd voor discussie, eerst in een zestal werkgroepen (één voor de verkorting van de procedure, drie voor het Gemeentelijk niveau, één voor de Provincie en één voor het Rijk) en daarna als paneldiscussie. In de werkgroep die ik bij woonde, over het Gemeentelijk niveau, werd voornamelijk gespro ken over de voor- en nadelen van de langdurige procedure, het zich buiten de grenzen van de gemeente uitstrekken, van de af te wegen belangen en over het management van de planvormingswerkzaam heden, zowel binnen de diensten en bureaus als daar tussen. Er werd gewezen op de noodzaak van een goede voorbereidings bescherming en op het feit dat een bestemmingsplan toch al feite lijk invloed uitoefent voordat het de hele procedure heeft door lopen. Ook werd naar voren gebracht dat de belangen die met het bestemmingsplan buitengebied moeten worden afgewogen zich in onderling sterk verschillende mate over de ruimte uitstrekken, dat NGT GEODESIA 81 een intergemeentelijke stedebouwkundige dienst hier geen oplos sing voor biedt en dat het streekplan hiervoor is bedoeld. In Zee land, waar maar twee stedebouwkundige bureaus werkzaam zijn, hoeft geen intergemeentelijk overleg plaats te vinden, daar zorgt het bureau voor de onderlinge afstemming van de bestemmings plannen. Er werd gepleit voor een beter management van het totale planvaststellings- en goedkeuringsproces, maar een oplossing werd niet aangedragen. Paneldiscussie Door de voorzitters van de verschillende werkgroepen werd verslag uitgebracht van het besprokene, en de onderzoekers konden daar op reageren, evenals de mensen in de zaal. In de werkgroep „Verkorting procedure" was men tegen afschaf fing van de eerste tervisielegging en tegen het vaststellen van het bestemmingsplan buitengebied door hetzij een intergemeentelijk orgaan, hetzij de provincie. Inspraak is niet bedoeld om het aantal bezwaarschriften te beperken. Bepleit werd de verplichting van een hoorzitting voor alle belanghebbenden in het gebied. De provincie kan stimulerend werken door middel van een actief circulairebeleid. De werkgroep was tegen samenvoeging van de planologische, technische en bestuurlijk-juridische toetsing in één provinciale in stantie: dit zou leiden tot verwevenheid van functies. Er was een ruime meerderheid voor afschaffing van de ambtelijke toetsing. Mevrouw Bouwman en de heer Jansen verdedigden hun voor stellen: het is zeker de bedoeling de bevolking bij de planvorming te betrekken, maar de beslissingen kunnen worden genomen naar aanleiding van de inspraakresultaten. Het onderscheid tussen PPD en griffie is een fictie, die je in stand kunt houden maar die wel tot een langere procedure leidt. De werkgroepen „Gemeentelijk niveau" vroegen zich af, of de con clusies wel voldoende genuanceerd waren, met name voor wat betreft de rol van de stedebouwkundige adviseur. De voorstellen gaan te veel uit van eindtoestandplanning; er moet een aangekleed voorbereidingsbesluit komen en een verdere uitwerking van de planschadevergoeding plaatsvinden. De onderzoekers verdedigden hun stellingen vanuit wat ze bij de interviews hadden gehoord: er vindt vaak geen overleg plaats over de uitgangspunten, zodat B en W zich achteraf, bij de toepassing, afvragen: wat hebben we nu eigenlijk vastgesteld? Volgens de heer Houben was dat in zijn gemeente zeker niet het geval, en een stede bouwkundige in de zaal vroeg zich af of de onderzoekers wel enig idee hadden hoe een plan wordt gemaakt. Er vindt voortdurend over leg plaats tussen gemeente en adviseur. Wat betreft de ideeën over procesplanning brachten de onderzoekers naar voren, dat hun op dracht zich beperkte tot het bestaande juridische instrumentarium. De werkgroep „Provinciaal niveau" was tot de conclusie gekomen dat het circulairebeleid van de provincies twee hoofdfuncties heeft: a. verduidelijking van het goedkeuringsbeleid, b. aanwijzing van de juridische opbouw. In Groningen en Noord-Brabant is het te be perkend. In Twente vond vooronderzoek ten behoeve van streek plan en bestemmingsplan gezamenlijk plaats. Met de toepassing van de aanwijzingsbevoegdheid zijn slechte ervaringen opgedaan: zal een gedwongen plan wel werken? Dit pleit ook tegen het op stellen van bestemmingsplannen buitengebied door de provincie. De heer Jansen voelde in zijn antwoord veel voor de Twentse con structie: als de aanbevelingen van de onderzoekers niet zouden worden overgenomen kon men nog op deze toer gaan. Tenslotte de werkgroep „Rijksniveau". Deze was wat klein geble ven: een voorzitter en twee deelnemers. Ze was tot de conclusie gekomen dat de ambtshalve toetsing niet veel tijd kost en rechts gelijkheid bevordert. Het rapport gaat voorbij aan het probleem van de horizontale en verticale coördinatie. Ook de toepassing van art. 19 is niet uitvoerig bekeken. Mevrouw Bouwman memoreerde, dat in het geval van Kroonbe- roep de toepassing van art. 19 wel was onderzocht, waarbij bleek dat alle colleges van GS bereid zijn er gebruik van te maken. Slot Wat me op deze dag weer opviel was de sterke verwantschap van het bestemmingsplan buitengebied met de ruilverkaveling, met name ook waar het betreft het werken met individuele belangen. Jammer daarom, dat ik de enig aanwezige geodeet was, waardoor de verhouding bestemmingsplan-ruilverkaveling niet door praktijk mensen kon worden belicht. Burgemeester Houben noemde het als knelpunt, maar er ging verder niemand op in, evenmin als er veel werd gesproken over de inhoudelijke aspecten van het bestem mingsplan: wat willen we nu precies regelen en hoe doen we dat? Ik wil daarom graag wijzen op een artikel van mr. P. van der Ree in NJB 1976, blz. 680-682: „Het falende bestemmingsplan, geen louter procedurele kwestie", waarin hij o.a. stelt: „Deze visie (van het openbaar bestuur) gaat er bij voorbaat van uit dat het bestem mingsplan een wolk van een kind is, dat alleen te lang op zich heeft laten wachten". Maar wat gaat dat kind aanrichten? René van der Schans 241

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1981 | | pagina 27