herinrichting zal plaatsvinden. Bij ruilverkaveling
houdt dat besluit in dat een stemming zal worden ge
houden ter verkrijging van de beslissing of ruilver
kaveling zal plaatsvinden. Die stemming beslist dus
pas definitief over de ruilverkaveling.
Vergelijkt men deze procedure uit een oogpunt van
rechtsbescherming en inspraak met de bestaande
situatie onder de Ruilverkavelingswet van 1954, dan
springen een paar nieuwe dingen in het oog. Dat is in
de eerste plaats de nu wettelijk voorgeschreven in
spraak. De regeling daarvan wordt door het wetsont
werp met inachtneming van bij Algemene Maat
regel van Bestuur te stellen regelen toevertrouwd
aan de Landinrichtingscommissie, dus zo dicht moge
lijk bij de betrokkenen. Ten tweede wordt de mogelijk
heid tot het indienen van bezwaren tegen het ont
werp, die in de Ruilverkavelingswet is beperkt tot de
kring van „belanghebbenden", in de nieuwe wet ver
ruimd tot „een ieder" en daarmee in overeenstem
ming gebracht met de situatie zoals die op het terrein
van de ruimtelijke ordening bestaat. En ten slotte is
ongetwijfeld de meest principiële wijziging dat in het
wetsontwerp, naast de ruilverkaveling, de herinrich
ting als vorm van landinrichting zijn intrede doet, en
dat de beslissing over zo'n herinrichting niet zoals
bij de ruilverkaveling het geval blijft wordt genomen
door middel van een stemming, maar in handen wordt
gelegd van een vertegenwoordigend lichaam, de Pro
vinciale Staten.
Zowel bij herinrichting als bij ruilverkaveling wordt het
landinrichtingsprogramma geconcretiseerd in het
landinrichtingsplan. Dit plan is dan de basis voor de
uitvoering van de herinrichting of de ruilverkaveling
door de Landinrichtingscommissie. De procedure van
het plan is gelijk aan die van het programma, met dien
verstande dat Provinciale Staten bevoegd zijn tot
vaststelling van het programma en Gedeputeerde
Staten het plan vaststellen, omdat het hier immers
gaat om de uitwerking van een reeds door de Staten
vastgesteld beleid. Het wetsontwerp maakt het ove
rigens ook mogelijk de voorbereiding van het plan
gelijktijdig met het programma te doen plaatsvinden.
Vanuit een oogpunt van rechtsbescherming is het in
teressant, dat zowel bij het programma als het plan de
procedure eindigt op provinciaal niveau en dat op dat
niveau dus in laatste instantie wordt beslist over de
ingediende bezwaren, resp. bij Provinciale en Gede
puteerde Staten. Het wetsontwerp schrijft deze orga
nen voor op die bezwaren „zodanig acht te slaan als
zij menen te behoren" en draagt op om hun beslissin
gen te motiveren. Tegen die beslissing staat geen
verdere rechtsgang open; ook de Wet AROB*) zal
hier naar verwachting geen rol kunnen spelen, omdat
het bij programma en plan immers niet om beschik
kingen gaat.
In het Voorlopig Verslag dat de Tweede Kamer begin
van dit jaar naar aanleiding van het wetsontwerp heeft
uitgebracht, laat de PvdA-fractie blijken deze be
zwaarschriftenregeling volstrekt onvoldoende te vin
den, en ook de VVD vraagt de regering nog eens na te
gaan of niet een meer bevredigende regeling valt te
bedenken. De PvdA acht het daarbij noodzakelijk, zo
wel bij het landinrichtingsprogramma als bij het plan,
Administratieve Rechtspraak Overheidsbeschikking.
NGT GEODESIA 81
een beroepsmogelijkheid op de Kroon open te stellen.
Het is bij het beoordelen van dit voorstel van belang
de relatie met de besluitvorming op het terrein van de
ruimtelijke ordening goed in de gaten te houden. Het
huidige wetsontwerp stemt geheel overeen met thans
geldende opvattingen over „tweesporigheid" en
loopt in zijn procedures parallel met de procedures op
grond van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, al
thans met wetsvoorstellen op dat punt. Bij de Tweede
Kamer is immers ook een wetsontwerp aanhangig tot
wijziging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening,
waarbij onder meer het beroep op de Kroon bij be
stemmingsplannen wordt afgeschaft. In beide wets
voorstellen eindigen de procedures dus op provinciaal
niveau. Hieraan moet wel worden toegevoegd, dat
het voorstel tot afschaffing van het Kroonberoep bij
bestemmingsplannen in diezelfde Tweede Kamer
ruime kritiek heeft gekregen.
Binnenkort zal de regering in de memorie van ant
woord haar reactie geven, hetgeen tevens van belang
is voor de kwestie van het al dan niet invoeren van een
Kroonberoep bij landinrichtingsprogramma en -plan.
De Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Or
dening heeft al laten blijken dat de kritiek van de
Kamer hem tot heroverweging van het Kroonberoep
bij bestemmingsplannen heeft gebracht.
Als uit de memorie van antwoord mocht gaan blijken
dat die heroverweging de regering ertoe heeft ge
bracht het voorstel tot afschaffing van het Kroonbe
roep terug te nemen en bij bestemmingsplannen weer
enige vorm van beroep op de Kroon te introduceren
en het is zeer waarschijnlijk dat dit gaat gebeuren
dan zal het naar mijn mening onafwendbaar zijn
eenzelfde Kroonberoep ook open te stellen bij het
landinrichtingsplan. En als dat gebeurt, zullen er, ge
zien de samenhang tussen programma en plan, waar
schijnlijk weinig argumenten zijn om bij het program
ma een Kroonberoep te blijven afwijzen. Argumenten
van zowel rechtsbescherming als gelijkvormigheid
van besluitvorming pleiten daarvoor.
Een dergelijke te verwachten ontwikkeling brengt,
naast winst uit een oogpunt van rechtsbescherming,
ook belangrijke nadelen mee. Invoering van een
Kroonberoep kan leiden tot verlenging van procedu
res; tot vertraging. Voor diegenen die ervoor verant
woordelijk zijn om binnen een redelijke tijd een be
paald project tot afronding te brengen, zal dit laatste
zwaar wegen. De mogelijkheid van een beroep op de
Kroon zal zeker nu dit voor een ieder open zal staan
in een aantal gevallen ongetwijfeld leiden tot con
flicten tussen degenen die de belangen die zij voor
staan tot voor de Kroon willen verdedigen, en die
genen die belang hebben bij de voortgang van het
project.
Dat soort conflicten is op het ogenblik uit de praktijk
van de ruimtelijke ordening overbekend en geeft daar
vaak aanleiding tot grote onvrede. Het is te hopen dat
de regering in geval van invoering van een dergelijk
Kroonberoep daarvoor een vorm zal weten te vinden,
die aan beide soorten belangen nog zoveel mogelijk
recht doet.
De ontwerp-Landinrichtingswet brengt koppelingen
tot stand tussen de besluitvorming op het terrein van
de landinrichting en die op het terrein van de ruimte
lijke ordening, in het bijzonder door de toetsing van
het landinrichtingsprogramma en het -plan aan het
269