Forumdiscussie naar aanleiding van de IMGL Studiedag
Landinrichting
Komt de ontwerp-Landinrichtingswet tegemoet
aan bovenbesproken knelpunten?
In een aantal opzichten is dat zeker het geval. De cen
trale doelstelling van de landinrichting wordt aanzien
lijk verruimd en de ruimtelijke ordening krijgt een veel
duidelijker plaats in de totale afweging van de in het
geding zijnde belangen. Onze bezwaren tegen het
gepubliceerde wetsontwerp hebben vooral betrekking
op de volgende onderdelen
a. Het onderscheid tussen herinrichting en ruilver
kaveling is onvoldoende aangegeven. Naar onze
mening is het invoeren van deze beide vormen van
landinrichting ongewenst. Natuurlijk bestaan er in de
praktijk verschillen in inrichtingsbehoefte, maar deze
verschillen zijn slechts gradueel van aard en niet prin
cipieel. De memorie van toelichting en het inmiddels
verschenen Structuurschema Landinrichting zijn der
mate vaag ze verwijzen aardig naar elkaar dat
moet worden gevreesd dat in de toekomst weer veel
problemen vooruit worden geschoven of dat slechts
bij hoge uitzondering herinrichting wordt toegepast.
Buiten vrijwillige kavelruil en aanpassingsinrichting
zou moeten worden volstaan met uitsluitend de her
inrichtingsprocedure.
b. In tegenstelling tot de huidige Ruilverkavelingswet
'54 kent het wetsontwerp een programmafase. Mits
voldoende uitgewerkt, kan dit in de toekomst een
aanzienlijke verbetering betekenen. Het landinrich
tingsprogramma zal dan echter wel de volgende fa
cetten moeten belichten
een goede beschrijving van de te verwachten ef
fecten op natuur, milieu en landschap. Hiervoor
komt het MER-systeem in aanmerking. Program
mafase en MER-procedure dienen hier samen te
vallen met behoud van eigen rechtsgang;
in het programma moeten voldoende alternatieven
worden opgenomen ten einde een politieke keuze
mogelijk te maken;
het programma moet voldoende informatie geven
over de te verwachten realiseringskans van de ver
schillende planonderdelen en de daaraan ten
grondslag liggende doelstellingen. Het gaat hierbij
niet alleen om de landbouwkundige doelstellin
gen, maar ook om zaken als financiële dekking en
de realiseringskans van de tot taak gestelde grond
verwerving. M.a.w. hoe realistisch is dit in het
voorgestelde programma;
om voldoende informatie te kunnen krijgen in de
nieuwe landschapsstructuur zal naast het reeds
bestaande landschapsplan een indicatie moeten
worden gegeven van de toekomstige kavelstruc
tuur. Een globaal kavelstructuurplan en de richt
lijnen voor het plan van toedeling zullen dan ook
onderdeel van het programma moeten uitmaken.
Het zal duidelijk zijn dat naar mijn mening in de toe
komst dan ook een grotere rol verwacht mag worden
van de landmeter bij het moderne landinrichtings-
gebeuren. De Stichting Natuur en Milieu heeft er vol
doende vertrouwen in dat hij die taak zal kunnen
waarmaken.
Het forum werd gevormd door: S. Algra, ir. W. van Berk, prof. dr. ir. M. J. M.
Bogaerts, prof. mr. W. Brussaard, dr. ir. A. J. Flach, ing. B. C. Kok, ir. H. van 't
Land, onder voorzitterschap van ir. W. J. J. van Lent.
De heer A. Crijns vraagt de heer Van Berk wat hij met
„bedrijfsniveau" bedoelt, wanneer hij zichzelf in zijn
inleiding de vraag stelt of de detaillering van het pro
gramma tot op bedrijfsniveau moet gaan of niet.
De heer Van Berk heeft zichzelf die vraag gesteld, om
dat hij vindt, dat in het programma de basis te vinden
moet zijn voor de keuze tussen herinrichting of ruil
verkaveling, en ook of er al dan niet moet worden
onteigend.
Wanneer momenteel gronden, die vallen onder de
z.g. ,,Art. 13-kavels" van de Ruilverkavelingswet
1954, moeten worden onteigend voor een publieke
voorziening, dan komt deze onteigening ten laste van
de collectieve eigenaren. Bij een onteigening in een
herinrichtingsprocedure treft die onttrekking uit de
agrarische sector t.b.v. een publieke voorziening al
léén diegene die daar ter plekke de grond inbrengt. Hij
vraagt zich af of in de discussie over het programma
de vraag aan de orde mag komen of de verkleining
van dat bedrijf zodanig is, dat het bedrijfsbelang zich
verzet tegen overgang van die grond naar de publieke
sector. Verder kan hij zich voorstellen dat de vraag
aan de orde komt of de onteigening bij voorkeur in
natura of alleen in geld moet worden gecompenseerd
en verder of de voorziening, die de onteigening
vordert, al dan niet plaatsgebonden is, omdat op een
NGT GEODESIA 81
zekere plaats de schade aan één specifiek bedrijf te
groot kan zijn.
De heer A. Hoekstra vraagt of de kans bestaat dat na
de invoering van de LIW, voor de op dat moment in
voorbereiding zijnde ruilverkavelingen, een herover
weging zal plaatsvinden, waardoor het gebied niet als
ruilverkavelings-, maar als herinrichtingsproject in uit
voering wordt gebracht. Reeds uitgebrachte deel-
adviezen lopen het risico te moeten worden herzien,
waardoor weerstand is te verwachten van boeren
standsorganisaties.
De heer Van 't Land antwoordt hierop, dat voor dit
probleem overgangsbepalingen zijn opgenomen in de
ontwerp-LIW. Er kunnen echter uitzonderingen wor
den gemaakt voor bepaalde gebieden. Hij noemt als
voorbeeld de ruilverkaveling Waterland, die in de
voorbereiding is behandeld alsof kon worden uitge
gaan van het operationeel zijn van de LIW, waardoor
voor bepaalde delen tot ruilverkaveling dan wel tot
herinrichting zou kunnen worden overgegaan. Verder
de ruilverkaveling Mergelland, die bij de uitvoering in
blokken zal kunnen worden verdeeld, als de LIW ope
rationeel zal zijn. Een en ander is geregeld in artikel
230 van de betreffende wet.
De heer Algra vult het antwoord van de heer Van 't
313