2. Wat is een lane bij een hyperbolisch plaatsbepalingssysteem?
Bereken de lanebreedte op de basislijn en het aantal lanes als de
vergelijkingsfrequentie 2 MHz is en de afstand tussen hoofd- en
volgstation 50 km bedraagt.
3. Een zender die radiogolven uitzendt met een frequentie van 500
kHz beweegt zich met een snelheid van 30 km per uur naar een
waarnemer. Hoeveel Hz bedraagt de doppler-shift? Zou dit te
meten zijn?
4. Beredeneer hoeveel doppler-waarnemingen er volgens het NNS-
systeem tenminste nodig zijn om de ruimtelijke X, Y, Z-coördinaten
van een waarnemer te kunnen berekenen. Leid vervolgens af hoe
veel waarnemingen er tenminste nodig zijn om alleen de geogra
fische coördinaten (fP, van de waarnemer te kunnen bepalen,
aannemende dat de ligging van de rekenellipsoïde (bol) ten opzichte
van het geocentrische middelpunt bekend is. Wanneer en hoe kan
bovendien de hoogte van de waarnemer boven de ellipsoïde wor
den bepaald?
5. In een landelijk nauwkeurigheidsgebied 1 met een Ad van 5 cm
worden ten behoeve van een uitbreidingsplan de meetlijnen inge
richt met een veldkijker, terwijl er enkele lengtemeting zal plaats
vinden. Verder blijken de meetlijnen op 130 m afstand van elkaar te
moeten worden gelegd en zijn de loodlijnen maximaal 65 m.
a. Hoe lang mogen deze meetlijnen worden volgens de HTW?
b. Stel dat de terreinsituatie zodanig is dat de hogere orde meet
lijnen op een afstand van slechts 300 m komen te liggen. Hoe groot
is dan de Ad-toeslag voor deze meetlijnen Asd) en de detailmeet
lijnen (A2d)?
6. In het circuitnet van de bijlagen zijn de punten 1, 3, 5, 7, 9 en 11
gegeven RD-punten.
I. a. Hoeveel en welke voorwaarden zijn er bij vereffening volgens
het 1e SV in de eerste fase? (Alleen de voorwaarden bij de insnij
dingsconstructies dienen in formulevorm te worden gegeven).
b. Hoeveel en welke voorwaarden zijn er bij vereffening volgens
het 1e SV in de tweede fase?
II. Stel dat een strenge vereffening volgens I niet mogelijk is en we
moeten teruggrijpen op de HTW waarbij het net opgesplitst dient te
worden in afzonderlijke polygonen.
a. Welke nadelen heeft een vereffening van de polygonen volgens
de benaderingsmethode 1 of 2 vergeleken met een strenge vereffe
ning van het circuitnet in fasen?
b. Hoe zou je het net opdelen? Nummer hierbij in de bijlage naar
volgorde van berekening de afzonderlijke polygonen volgens T,, T2
enz., geef de verdichtingsafstanden aan volgens resp. Av A2 enz.
en begin- en eindpunt met pijlen.
c. Vat samen hoe je de afzonderlijke polygonen met eventuele
complicaties zou berekenen. Geef hierin bovendien een overzicht
van die zaken die van belang zijn om de kwaliteit van het polygoon-
net als circuitnet te beoordelen.
d. Bereken in nauwkeurigheidsgebied 2,3 voor de twee meest kri
tieke polygoontrekken de minimum zijdelengte als verder gegeven
is dat:
(Js 3cm, (Tr 7 dmgene 0,5cm.
Voldoen deze polygonen aan de HTW-eisen?
III. Stel dat het terrein geen belemmeringen oplevert, welke aan
vullende metingen zou je dan tenminste, dus zo economisch moge
lijk, laten uitvoeren? Wat zijn hiervan de consequenties voor pre
cisie en betrouwbaarheid?
5. Gegeven het stelsel lineaire vergelijkingen:
14 x, 2 x2 x3 126,15
x, 9 x2 2 x3 33,33
2 x, x2 15x3= 37,99
Los dit stelsel op met de methode van Jacobi.
a. Hoe luidt het algoritme?
b. Kies als beginschatting X,0> (0,0,0)
Voer 4 iteratieslagen uit en noteer de berekende componenten in
3 decimalen.
6. Gegeven zijn de meetpunten:
X; 3 6 9 12 15
fi -2,25 -5,44 -21,41 -45,79 -77,19
Gevraagd wordt de vergelijking y a bx cx2 van de parabool,
die de meetpunten zo goed mogelijk benadert. Geef a, b en c in 4
decimalen.
7. a. Gegeven het volgende programma in BASIC-PLUS:
100 READ X
110 LET R 200/PI
120 LET P PI/2
130 IF X= 1 THEN 160
140 LET Y ATN (1/SQR(X*X— 1))«R
150 GOTO 170
160 LETY P*R
170 PRINTUSING "Y Y
180 GOTO 100
190 DATA 2,1,1.41
200 END
LANDMEETKUNDIG REKENEN EN COMPUTERKUNDE
Tijd: 150 min.
1. -V
Gegeven:
r, 400,00 m
r2 500,00 m
T, t/m T4 zijn tangentpunten.
Bereken de afstand T, T4.
NGT GEODESIA 81
t
iOfiOm
~T~
4. Boog I raakt in T, aan as I, en gaat in T2
over in boog II, die in T3 raakt aan as II.
bgT, T2 0,7 bg T2 T3;
a 123,4680 gr.
Bereken ST-|ST2 en ST3.
3.
T-| t/m T4 zijn tangentpunten.
r, 220,00 m;
r2 250,00 m.
Bereken de oppervlakte van het
gearceerde gebied I, en van II.
OJX
Ti en T2 zijn tangentpunten.
KT2 25,00 m; de grootte
van het bouwperceel is 2000
ca. Bereken de afstand S L.