geomatic b.v. landmeetkunde leidingenregistratie ingenieurs- en adviesbureau beste weten en politiek inzicht maar toch niet de burger bindend, een aantal lijnen uitzetten naar de toekomst. Ook dat is een punt dat naar mijn gevoel in de verdere toepassing van de Landinrichtingswet en de Wet op de Ruimtelijke Ordening toch nog nader tot een eenheid gebracht zal moeten worden. Naar twee kanten en ik wil dan ook vooral zeggen naar de pro vinciale kant, want ik geloof dat met name dit wets voorstel over de landinrichting, dat zo'n ingrijpende invloed kan en zal hebben op de inrichting van het landelijk gebied, een belangrijk voorbeeld is van een wet die heel duidelijk hoofdlijnen van ontwikkeling, ook voor de praktijk, toepasbaar moet maken. Wat via de Landinrichtingswet moet gebeuren dient in de praktijk ook uitgevoerd te kunnen worden. Daarom zeg ik: het is naar mijn gevoel een gunstige wisselwerking voor beide wetten en daarbij beho rende planniveaus, namelijk dat van het streekplan en dat van het landinrichtingsplan, dat het gevolg is, dat men zich bij het formuleren van hoofdlijnen van ont wikkeling in die verdere toekomst, heel duidelijk zal afvragen, wat daarvan de relevantie is voor de uitvoe ring in het veld. Immers wanneer men, en dan denk ik vooral aan Provinciale Staten, niet zorgt dat in het aangeven van die hoofdlijnen van ontwikkeling een duidelijk toetsingskader aanwezig is voor het landin richtingsprogramma, dan zullen allerlei momenten kunnen ontstaan waarop die door de wet voorge schreven toetsing eigenlijk onmogelijk wordt. Ik geloof dat het een ontwikkelingsproces is, zowel naar de kant van de planologen en de ruimtelijke ordenaars/bestuurders als naar de kant van de land inrichting, om in dat proces elkaar te leren vinden. Ten slotte de gemeente. De gemeente, ik zei het u al, bindt met zijn bestemmingsplannen de burger. Ge meentelijke bestemmingsplannen staan in de relatie ruimtelijke ordening/landinrichtingsplan het meest dicht en het meest nauw naast elkaar, ook bij het werk waar u zich mee zult zien geconfronteerd. Dat is ook altijd zo geweest, dacht ik. Misschien was, en nu spreek ik uit mijn praktijk van vroeger, het contact met provinciale besturen niet zo heel erg groot. Soms probeerden wij ze zelfs nogal ver uit de buurt te hou den, maar het contact met gemeenten is altijd erg indringend geweest en direct. En waarom? Omdat, zeker in die vroegere periode, vaak bestemmings plannen werden aangepast aan wat in een ruilver kaveling werd uitgevoerd. Zoals de wet het nu voor schrijft, of althans als wenselijk ziet, zou men er op zijn minst naar moeten streven dat gemeentelijke be stemmingsplannen landelijk gebied en ruilverkave- lings- of herinrichtingswerkzaamheden vrijwel gelijk tijdig tot stand komen. Op een zodanige manier ontstaat immers een maximum aan onderlinge af stemming. Kijk ik naar de ingenieur van het Kadaster, werkzaam in dit veld, dan meen ik dat hij in zijn werk het meest direct te maken zal krijgen met de gemeen ten en met name de gemeentelijke bestemmingsplan nen. In de relaties binnen de ruimtelijke ordening komt dan ook weer het streekplan als heel belangrijk element naar voren, omdat dan het streekplan niet alleen toetsingskader is voor het landinrichtingspro gramma, maar tevens toetsingskader is voor al die zaken die op gemeentelijk niveau in bestemmings plannen worden neergelegd. Hoe men ook uitwerking aan streekplannen zal geven, het essentiële element in het geheel is, dat er in dat ene streekplan, zijnde een in hoge mate politieke beslissing, een binding zit tussen verschillende uitvoeringsmaatregelen in het veld, zowel op gemeentelijk niveau als op dat van de landinrichting. Ik weet dat er nog bijzonder veel vragen zouden zijn op te werpen. Eén van de vragen die je kan stellen is bijvoorbeeld, in hoeverre Provinciale Staten de keus tussen herinrichting of ruilverkaveling, die zuiver een beslissing is vanuit het politiek gebeuren op staten- niveau, ook wezenlijk kunnen maken; in hoeverre men zich in staat zal achten tot het onderling waar deren van landbouwkundige en andere belangen. Een vraag; de praktijk zal het leren. Een tweede vraag vind ik voor de praktijk ook erg interessant: tot welke om vang zullen herinrichtingsgebieden zich ontwikkelen? Denkbaar is als antwoord: als dan landinrichtings programma's getoetst moeten worden aan streek plannen dan zou het wel voor de hand liggen om ook landinrichtingsgebieden overeen te doen stemmen met streekplangebieden. Nu is de aardigheid ervan dat dat per provincie heel erg verschilt. In Noord- Holland had je er tien en in Friesland één. Laat ik vandaag ook dit probleem ter oplossing aan de toe komst overlaten. A Hoofdkantoor: Dordrecht - tel. 078 - 14 70 53 Bijkantoren: Utrecht, Den Haag, Dordrecht NGT GEODESIA 81 307

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1981 | | pagina 5