Invoer- en uitvoerorganen waaruit iets af te leiden valt over de methodiek van het uitzetten en het graven van de sloten. Geleidelijk aan hebben dan onze huidige cijfers van Hindoe-Arabische afkomst ingang gevonden. Hoewel dit op zichzelf al een enorme verbetering was, had men hiermee nog niet ons getalbegrip bereikt. Dat ieder getal decimaal onderverdeeld zou kunnen wor den in tiendelige breuken, was iets dat niet strookte met de voorstelling, die men in de handel over een munt had. Een munt was een eenheid; een abstract getalbegrip met negatieve, algebraïsche of imagi naire waarden was nog niet aanvaard. Zo is het dan begrijpelijk dat de Leuvense professor Gemma Frisius wel de geniale vondst van de toepas sing van een driehoeksnet met door het kompas be paalde argumenten kon doen, maar niet zoals Snel- lius tot opmeting en berekening van zo'n net kwam. En Tycho Brahe mat wel een basis en vele hoeken, maar tevergeefs zoekt men naar de berekening van zijn Deense driehoeksnet. Wel schijnt Jacob van Deventer voor kartografische doeleinden driehoeks meting te hebben toegepast. Maar eer het berekenen van een net praktisch uitvoerbaar zou worden, moest eerst Stevin zijn boek ,,De Thiende" hebben geschre ven, waarin hij de decimale breuken als volkomen ge lijkwaardig aan de gehele getallen invoerde; een voor die tijd revolutionaire gedachte! De landmeters zagen onmiddellijk hun voordeel hier in. Zij waren, zoals Dijksterhuis het uitdrukt: „pioniers in de rationalisering van het rekenen", want door het toepassen van een tiendelige, in plaats van de veelal twaalfdelige roede, vereenvoudigden zij hun reken werk in hoge mate. De baan was vrij voor verdere ontwikkelingen, mede gestimuleerd door de oprichting van de Universiteit te Leiden in 1575 en die te Franeker in 1585, beide met een filosofische faculteit waar wiskunde werd gedo ceerd. Te Franeker betekende dit tevens een volwaar dige Latijnse studie in de landmeetkunde en de ves- tingbouwkunde. Te Leiden werd in 1600, op voorstel van Prins Maurits, naast de Universiteit, doch onder hetzelfde Curatorium, de Nederlandstalige ingenieurs school voor landmeters en vestingbouwers opgericht: de „Duytsche Mathematicque". De instructie voor deze opleiding werd geschreven door Stevin. In hetzelfde jaar gaven de landmeters J. Sems en J. Pzn Dou samen twee boeken in het Nederlands uit; het ene ging over de praktijk van het landmeten, het andere over het gebruik van landmeetkundige instru menten, waarin zelfs een methode werd aangegeven om bij benadering de omtrek van de aarde te bepalen. Het waren de eerste technische studieboeken op ons vakgebied in het Nederlands. Zo was dan het jaartal 1600 niet alleen belangrijk voor de Nederlandstalige wetenschap, het werd tevens het beginpunt voor de grote ontwikkeling van de moder ne techniek; een ontwikkeling, die aanvankelijk vooral door landmeters sterk werd gestimuleerd. En de slag bij Nieuwpoort is van dat begin als het ware het histo rische merkteken. Bronnen: Boyer, C. B. A History of Mathematics. New York, 1968. Dijksterhuis, E. J. Simon Stevin. 's-Gravenhage, 1943. Haasbroek, N. D. Gemma Frisius, Tycho Brahe and Snellius and their triangulations. Rijkscommissie voor Geodesie. Delft, 1968. Hoefer, F. A., 1928. Mededeelingen omtrent het onderwijs in de versterkingskunst aan onze Hooge en lllustre scholen. Bijdragen voor Vaderlandsche Geschiedenis en Oudheidkunde. Vle reeks, deel VII, p. 205-242. Fortgens, H. W. Meesters, Scholieren en Grammatica uit het Middeleeuwse schoolleven. Zwolle, 1956. Sems, J. en Dou, J. Pzn. Practijck des Lantmetens. Leiden, 1600. Sems, J. en Dou, J. Pzn. Van het gebruyck der Geometrijsche instrumenten. Leiden, 1600. Stevin, Simon. The Principal Works of 5 delen, 1957-1966. Struik, D. J. Het Land van Stevin en Huygens. Nijmegen, 1979. door ing. L. Honderdors en J. F. M. Schreurs, mede werkers van het Kadaster in de provincie Limburg. 1. Algemeen Een computerconfiguratie bestaat uit een centrale machine (centrale verwerkingseenheid CVE) en randapparatuur (zie computergeheugens, NGT Geo- desia no. 7/8, 1981 Om een bewerking te kunnen laten plaatsvinden zijn gegevens en instructies nodig. Deze moeten op een of andere wijze aan de centrale verwerkingseenheid bekend worden gemaakt. Deze gegevens moeten dus worden geconverteerd (omgezet) naar een voor de computer bekende code. De resultaten van een bewerking moeten weer wor den geconverteerd naar een voor de mens te lezen vorm (tekst, tekening) of naar een door diezelfde of andere computer te lezen code. De apparatuur, die daarvoor nodig is, noemen we: in- en uitvoer apparatuur. Het kenmerk van de in- en uitvoerapparatuur is, dat ze de communicatie tussen de mens en de machine, of tussen machines onderling, mogelijk maken. 2. Invoerapparatuur Met deze apparatuur kunnen gegevens en program ma-instructies in het computersysteem worden „in gelezen". NGT GEODESIA 81 361

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1981 | | pagina 11