2. a. Noem de vereisten voor het vestigen van pandrecht. b. Welke rechten en verplichtingen heeft de pandhouder? 3. a. Hoe wordt hypotheekrecht gevestigd? b. Wat staat in de hypotheekakte? c. Wat houdt het beding van niet-zuivering in? 4. Geef een indeling van de soorten overeenkomsten met voor beelden. 5. Hoe ontstaat een verbintenis? Met voorbeelden! 6. a. Wat zijn de verplichtingen van: de verkoper? de koper? b. Bij wie ligt het risico als een zaak vóór levering te niet gaat? 7. a. Geef een definitie van pacht. b. Noem de verplichtingen van de verpachter. 8. Wanneer is een daad onrechtmatig voor 1919 en na 1919? 9. a. Wie zijn aansprakelijk voor de onrechtmatige daad van anderen? (En wat voor soort aansprakelijkheid?) b. Voor welke zaken is men aansprakelijk? 10. a. Wanneer is de burgerlijke rechter bevoegd overheidsop treden te toetsen aan art. 1401 BW? b. Wanneer is een overheidsbeslissing onredelijk (plus 2 arres ten)? Administratief recht 1. Ingevolge de pachtwet van 1958 zijn er Grondkamers en Pacht- kamers als uitvoerende organen. a. Welke zaken behandelt de Grondkamer en welke zaken worden door de Pachtkamer behandeld? b. Hoe zijn in beide gevallen de beroepsmogelijkheden gere geld? c. Welke termijnen kan een pachtovereenkomst hebben? d. Waarom biedt de R.v.K. wet de mogelijkheid om pachters en verpachters te ruilen? 2. In een ruilverkaveling wordt altijd een schatting uitgevoerd? a. Wat is de betekenis van deze schatting? b. Wat is de taak van de landmeetkundige ambtenaar met be trekking tot de schatting? 3. a. Wat verstaat men onder het kortingspercentage voor wegen en waterlopen? b. Wat verstaat men onderartikel-dertien gronden"? 4. Met betrekking tot de ruimtelijke ordening worden door de gemeenteraad bestemmingsplannen vastgesteld. a. Wat is een bestemmingsplan? b. Bij wie kan men tegen een bestemmingsplan in beroep gaan? c. Moet er voor de hele gemeente een bestemmingsplan ko men? 5. Tijdens de uitvoering van een ontwateringsplan krijg je te maken met percelen waarop art. 12 van de Waterstaatswet is toege past. a. Wat houdt dit artikel in? b. Hoe moet je handelen bij de kadastrale inmeting? LANDMEETKUNDIGE BEREKENINGEN Gegeven: Argumenten: C- 40 49,4683 50 231,3358 60 310,7275 Coördinaten: X Y 40 1265,46 369,97 50 67,22 54,47 60 339,10 824,20 Meting: standpl. naar richting standpl. naar richting 40 A 0,0000 28 29 0,0000 24 14,1707 27 205,9489 24 40 0,0000 60 C 0,0000 25 209,4972 30 26,3895 25 24 0,0000 30 60 0,0000 26 192,0802 27 189,2548 26 25 0,0000 27 26 0,0000 27 202,1999 28 142,6650 50 B 0,0000 30 258,9492 29 397,8951 Afstanden: 29 50 0,0000 60-30 173,82 28 174,8954 30-27 197,18 c. Beschrijf stap voor stap welke berekeningen er daarna nog zouden moeten volgen om de definitieve coördinaten van deze punten vast te stellen. loj.nié?/? gó] Bepaal volgens een gewogen gemiddelde de oriëntering van de richtingsmeting in 27. Bepaal vervolgens alleen in de trek 60-27 de vereffende argumenten van de veelhoekszijden en bereken in diezelfde trek de voorlopige coördinaten voor de punten 30 en 27. NGT GEODESIA 82 21 S8SLo,sq S8&&vv ^-23 tyé.ye

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1982 | | pagina 23