bepleit daarom: situeer het verzamelen en verstrekken van die gegevens zo dicht mogelijk bij de bron, dus: bij de gemeenten. M.a.w.: decentraliseer, althans een gedeelte, van de vastgoedgegevens. De heer Bults merkt op dat notaris Simons juist pleitte voor centralisatie van de gegevens. Zelfs voor die welke nu nog niet worden geregistreerd, maar straks wel (leegstandswet, voorkeursrecht gemeenten). Het zoeken ernaar wordt daardoor voor het notariaat ver gemakkelijkt. Zou zo'n centralisatie echter het inrich ten en bijhouden van gemeentelijke openbare regis ters (leegstandsregister, voorkeursrechtregister e.d.) niet overbodig maken? Prof. Bogaerts is van mening dat het in beginsel juist is dit soort gegevens te laten verzamelen, registreren en verstrekken door de gemeenten. De zaak is echter erg gecompliceerd. Voor zo'n leegstandsregister kun je gemakkelijk wat basisinformatie verzamelen. Maar denk ook eens aan de volkshuisvestingsplannen als gevolg van de betreffende nota van het Ministerie van VRO. Dat is een gedecentraliseerd plan. Elke ge meente moet zo'n volkshuisvestingsplan maken. Gaat li eens na wat daar voor informatie voor nodig is! Wij leefden tot nu toe in een tijdperk van statische informatiesystemen. Dus informatie op een bepaald moment. Maar wat onze maatschappij steeds meer wil weten is: welke veranderingsprocessen vinden daarbij plaats? Bij zo'n volkshuisvestingsplan kun je best de huishou dens (de woningvragende eenheden) en de woningen zelf registreren. Dat is overigens op zichzelf al moeilijk genoeg. Maar het gaat er bij zo'n plan hoofdzakelijk om te weten te komen welke veranderingen in die eenheden optreden. En nog veel moeilijker: welke veranderingen er optreden in vraag en aanbod. Dat kun je volgens mij niet centraal doen. Dat moet de centraal gebeuren, dus bij de gemeenten. Het blijft overigens een probleem dat je eerst voldoende basis informatie moet verzamelen. Het gaat daarbij vooral om standaardisatie. We hebben ongeveer 800 ge meenten. Welnu, als die allemaal zelf (en allemaal ver schillend!) gaan uitzoeken hoe ze die informatie (en welke!) willen verzamelen en registreren, scheppen we een grote chaos. De vraag of alle vastgoedinformatie misschien hele maal niet bij de gemeenten zou moeten berusten, doch volledig landelijk zou moeten zijn gecentrali seerd, zou ik met ,,nee" willen beantwoorden. Niet alleen omdat elke gemeente graag „haar boeltje bij elkaar" wil houden, maar voornamelijk omdat zoiets irreëel is. En wel omdat elk gemeentebestuur zelf wil bepalen welke eigen informatie het wil hebben. Dat betekent dat er verschil zal zijn in de inhoud der diverse gemeentelijke vastgoedsystemen. Denk je aan een landelijk centraal systeem, dan zou dat een soort kleinste gemene veelvoud moeten worden van alles wat op dit moment (en later!) aan vastgoedgegevens bij rijk, provincies en gemeenten voorhanden is. Dat wordt natuurlijk onhanteerbaar. Bovendien moet u bedenken dat gemeentelijke gegevens dikwijls heel andere zijn, dan die waaraan men bij het Kadaster denkt. Het zijn bijv. vaak gegevens van bouwkundige aard, omdat o.a. de woningcartotheek erin is opge nomen. Volgens mij is het ondenkbaar alle gegevens die bij alle gemeenten momenteel aanwezig zijn, in een landelijk systeem onder te brengen. En dan praat ik nog niet eens van nieuwe gegevens: leegstand, NGT GEODESIA 82 voorkeur e.d. Ik kan mij wèl voorstellen dat het Kadaster meer gegevens dan tot nu toe gaat registre ren. Daartoe is in feite al besloten. De heer Elsenaar zegt dat er inderdaad op dit moment bij VRO een discussie centralisatie versus decentrali satie aan de gang is. Tot nu toe was de redenering altijd: laten we het maar centraal doen, tenzij er argu menten zijn aan te voeren om het decentraal te doen. Hij vindt dat een verkeerde redenering. Naar zijn mening zou de vraagstelling moeten worden omge draaid. Want, en dit is het punt dat voor hem bepa lend is, wanneer het gaat om gegevens die groten deels decentraal zullen worden gebruikt, dan zal men waarschijnlijk decentraal ook wel de beste oplossing kunnen vinden voor het vraagstuk der registratie daar van. Er zit natuurlijk ook wel een „centraal" aspect aan. Dit betreft de coördinatie. Hij gelooft dat er cen traal moet worden gecoördineerd. Maar dan wèl uit gaande van zaken die inderdaad alleen centraal kun nen worden geregeld. Eén van die zaken betreft de rechtszekerheid. Dan zou dus ook vanuit dat gezichts punt moeten worden voorgeschreven welke informa tie er moet worden verzameld. Maar er moet niet in detail worden voorgeschreven hoe die informatie dient te worden geregistreerd. Hij pleit dus ook voor decentralisatie, en maakt daarbij de opmerking: laten we bekijken in hoeverre er centraal nog bemoeienis met de gegevens moet blijven. Dat geldt overigens niet alleen voor de dingen die nog moeten worden geregeld, maar ook voor de zaken die reeds zijn geregeld. Het kan best zijn dat zaken die we nu nog centraal opslaan, beter decentraal zouden kunnen worden opgeborgen. Dus: (ook bij nieuwe dingen) eerst kijken wat decentraal kan, en daarna welke zaken er per se centraal moeten. De heer Dekker vindt dat discussies over centraal- decentraal wat te gemakkelijk worden gevoerd. Hij vermoedt dat er nog een aantal kanten aan zitten, die daarbij weieens over het hoofd worden gezien. Bij de beslissing over centraal-decentraal speelt óók de vraag van het aankunnen van de verantwoordelijk heid, en het aanvaarden van aansprakelijkheid een rol. De heer Simons merkt op dat je bij discussies over de vraag centraal of decentraal goed moet onderschei den waarover je praat. Alles wordt nu te veel op één hoop gegooid. Men spreekt over „feitelijke gege vens" die door de registrerende instanties op de één of andere manier bij elkaar „geharkt" moeten wor den. Je moet die echter los zien van de zaken die hij in zijn inleiding heeft genoemd. T.w. algemeen wer kende juridische regelingen, die als een soort „kwali tatief bestanddeel" aan het onroerend goed zijn ver bonden. Dan kun je nl. de verantwoordelijkheid daar voor leggen bij de aangewezen instantie. Je kunt dan, als iets wordt geregeld (bijv. een bestemmingsplan), voorschrijven dat de registratie juridische gevolgen heeft. Die gelden overigens pas na boeking bij het Kadaster, in de Openbare Registers. Hij onderschrijft de voorkeur voor decentrale registra tie van „feitelijke gegevens". En wel omdat die a.h.w. in een „kleinere context" (lokaal) moeten worden verzameld, en dan ook waarschijnlijk ook alleen maar lokaal zullen worden gebruikt, t.w. door de plaatse lijke overheid. Hij blijft bij zijn pleidooi om gegevens m.b.t. algemeen werkende juridische regelingen cen traal op te slaan, en de desbetreffende informatie van uit een centraal punt te verstrekken. 57

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1982 | | pagina 19