tie bestaat, is het mogelijk om daar via allerlei „sub routines" zaken aan toe te voegen, zo ongeveer als bij een „aanbouw-ameublement" (of -servies). Dan heb je de mogelijkheid over te gaan tot uitbreiding van de AKR. De heer Bloksma: Na de woorden van de heer Dekker was ik blij te horen dat er toch nog verdergaande mogelijkheden waren t.a.v. de AKR. Prof. Bogaerts heeft dat weer wat teruggeschroefd. De zaak blijkt dus nog open te zijn. Laat ik dus maar blij blijven. Prof. Henriques snijdt een thema aan dat door de heer Simons in zijn inleiding werd behandeld. Op verschil lende plaatsen in het nieuwe BW wordt het publiek beschermd als het afgaat op gegevens in de „Regis ters". Omgekeerd wordt die bescherming onthouden aan hem die geen acht sloeg op die gegevens. Hij vraagt zich af of met die „Registers" alleen bedoeld worden de Openbare Registers". Zou het BW ook kunnen doelen op de kadastrale registers, en vooral de kadastrale kaarten (de kadastrale plans dus)? Zou het verder niet hoognodig zijn die gegevens uit de „Openbare Registers" wat gemakkelijker toegankelijk te maken dan thans? En hoe denkt men dat te kunnen verwezenlijken? De heer Simons: Als er in Boek 3 van het nieuwe BW wordt gesproken over „De" Registers, dan zijn daar inderdaad de Openbare Registers mee bedoeld. De bescherming van hen die „te goeder trouw zijn" zit alleen in het afgaan op hetgeen de Openbare Regis ters behelzen. Want, zoals ik in mijn inleiding al heb betoogd: kadastrale registratie is slechts een conclu sie die een ambtenaar (de Bewaarder) heeft getrokken uit de gegevens die bij hem via die registers zijn binnengekomen. U vraagt: is het mogelijk die (open bare) registers beter toegankelijk te maken. Ik heb in mijn inleiding ook gezegd dat het „natrekken" van de Openbare Registers, via de „klapper" daarop (de kadastrale legger), m.b.v. de „ingangen", plan, naamwijzer en perceelregister, wel bevredigend ver loopt. Mijn kritiek betreft de kwestie der erfdienst baarheden. Ik heb bepleit dat in het nieuwe registra tiesysteem ook daarvoor een betere „ingang" wordt geschapen. Ik dacht dat daar het probleem lag. Op de andere punten zie ik in de praktijk niet zoveel moeilijk heden ontstaan. Prof. Henriques: Een tweede vraag betreft de z.g. „kwalitatieve rechten" die in de Openbare Registers zijn „verstopt". Daarmee is het m.i. nog veel slechter gesteld dan met de erfdienstbaarheden. Die zijn namelijk alleen te achterhalen door de overgeschre ven akten stuk voor stuk te gaan raadplegen, al thans gedurende een bepaalde tijd. Ik vraag mij af, of men dit soort gegevens ook niet via een computer aan het daglicht zou kunnen brengen. De heer Simons: Ik dacht dat deze mogelijkheid al in de opzet zit, al ken ik de mogelijkheden maar sum mier. Op het beeldscherm dat straks de kadastrale legger gaat vervangen, kun je dat soort gegevens „zien". Niet volledig natuurlijk, want in laatste instan tie zul je moeten terugvallen op de bron, dus de Open bare Registers zélf. Maar wél zul je op het beeld scherm (in de legger) een aantekening zien staan. Van 't Land noemde in zijn inleiding reeds het rode streep je. Zo'n „Caveat" (vlagfunctie) is m.i. in eerste aanleg voldoende. Daarna zul je inderdaad verder moeten gaan, en via „deel en nummer" de uitgebreide om schrijving moeten raadplegen, om de vaststelling van het „kwalitatieve recht" in kwestie daarin terug te vinden. Voor zover ik weet is de mogelijkheid van het „vlaggetje" al in de computer opgenomen. Er zijn reeds bepaalde „posities" voor gereserveerd. De heer Dekker (interrumpeert)We wachten al lang op een „geprogrammeerde notaris". Als we die heb ben, zijn we helemaal klaar! De heer Henssen: Prof. Henriques is veel meer des kundig inzake „goede trouw" dan ik. Volgens mij heeft het begrip „goede trouw" in het nieuwe BW twee kanten. Een algemene en een bijzondere. In het algemeen wordt men geacht te goeder trouw te zijn. („Goede trouw wordt aangenomen, kwade trouw moet worden aangetoond"). De bijzondere bepaling houdt in: „Ik wist het niet, want ik had het met geen mogelijkheid kunnen weten". Daarentegen: Men is niet meer te goeder trouw als men het betwiste feit wél had kunnen weten. Als we de algemene leer van de goede trouw bekij ken, passen daar ook de kadastrale registers in. Ook zonder BW-artikel 3126 waarin staat: men is niet meer te goeder trouw als men iets had kunnen weten door raadpleging van „de registers". In feite is 3126 echter een speciaal artikel. Als je iets had kunnen weten via de kadastrale registers (het „vlaggetje"!), maar je hebt dat niet gedaan, dan ben je te kwader trouw, al zal 3126 met „de" registers wel de openbare registers bedoelen. Maar die hangen nu eenmaal samen met de kadastrale. Dat heeft de heer Simons in zijn inleiding al perfect uit de doeken gedaan. De kadastrale registers hebben we nodig als „sleutel" tot de openbare. Wij moeten de kadastrale registers eerst passeren, voor we door kunnen dringen in de openbare. En nu wil artikel 3126 eigenlijk dit zeggen: als iemand zonder meer in de openbare registers gaat kijken, zonder de kadastrale registers te hebben ge raadpleegd, en hij ziet daardoor iets over het hoofd, dat hij wél zou hebben gezien, als hij eerst de ka dastrale registers had ingezien (dan had hij immers het „vlaggetje" kunnen opmerken!), en hij wordt daar over naderhand op de vingers getikt, dan is hij, vol gens de speciale regeling van artikel 3126, niet meer te goeder trouw. Eigenlijk is artikel 3126 dus een uit vloeisel van het algemene begrip goede trouw, zoals dat in het nieuwe BW op excellente wijze wordt ge regeld. De heer Gravestein (TH Delft): Prof. Bogaerts liet ons een kaart zien waarop stond welke instanties allemaal gebruik maken van de kadastrale registers. Ik vond dat de burgers er maar bekaaid afkwamen. De bur gers zijn immers óók nog verenigd in allerlei belangen groeperingen. Welnu, ik krijg zo het idee dat die door de beheerders van Openbare Registers en Kadaster nauwelijks serieus worden genomen. D.w.z. dat ze aan de balie van een hypotheekkantoor worden afge scheept met een enkel (vaak niet ter zake doend) ge geven, maar dat ze niet echt worden voorzien van in formatie zoals officiële instanties. Er zijn nl. maat schappelijke belangengroepen die ook wel graag in formatie zouden willen krijgen uit de kadastrale re gistratie (ik denk hierbij bijv. aan „krakersbonden"). Die zouden het natuurlijk zeer toejuichen wanneer het leegstandsregister openbaar werd. Maar anderzijds zouden ze minder enthousiast zijn als het Kadaster het gebruik van leegstaande (maar gekraakte) woningen zou gaan registreren, en achter hun namen als beroep „kraker" zou vermelden. Vanuit nieuwe maatschap- 60 NGT GEODESIA 82

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1982 | | pagina 22