h
K
Bij deze methode volgt het hydrografische opne
mingsvaartuig een koers loodrecht op een te meten
lijn AB, waarvan de coördinaten van één of twee pun
ten bekend zijn. Bij nadering van de lijn AB begint het
schip continu en synchroon de afstanden dA en dB tot
respectievelijk A en B te meten. Op deze manier
wordt een grote hoeveelheid waarnemingen (dA
dB) verkregen. Als de waarde van de som dA dB
minimaal is, vaart het schip op de lijn AB. De nauw
keurigheid hangt af van de gebruikte instrumenten,
de kalibrering, meteorologische factoren, enz. [Ing
ham] Laurila]
Het resultaat is een hyperbolische functie, die kan
worden benaderd door berekening van een tweede
graads parabolische functie; de standaardafwijking
biedt de mogelijkheid de metingen te toetsen [Jordan,
Eggert und Kneissl, 19661.
2.2. Akoestische zeebodemprofielen
De werkzaamheden op zee zijn vrijwel uitsluitend in
de perioden tussen de oost- en westmoesson uitge
voerd, wanneer er overwegend weinig wind is en een
kalme zee.
Het opnemen van akoestische profielen berust op het
principe dat uitgezonden akoestische trillingen, al
naar gelang de verschillende formaties van de zee
bodem, een bepaalde hoeveelheid energie reflecteren
[Aleva, 1973] [Bon, 1979],
Dit proces wordt continu uitgevoerd en vastgelegd op
een strook papier (het z.g. „sonogram"). Tegelijker
tijd legt de EPS-apparatuur op een ponsband of mag
netische band de X, Y-positie van het opnemings
vaartuig vast ten behoeve van het maken van kaarten
en profielen. De EPS-instrumenten werden op gezette
tijden gekalibreerd om zo nauwkeurig mogelijke resul
taten te behalen.
Het sonogram laat de structuur van de bovenste lagen
van de zeebodem zien. Op grond van een interpretatie
van de profielen werden daarna de posities voor de
daaropvolgende boorcampagnes gekozen. In de prak
tijk werd een nauwkeurigheid in X, Y-positie van 3
meter gehaald, terwijl de nauwkeurigheid in diepte
t.o.v. het gemiddelde zeeniveau na getijdecorrectie
ongeveer 1 meter was (dit komt o.a. door het feit dat
er geen zekerheid bestaat over de snelheid waarmee
het geluid zich in de zeebodem voortplant).
2.3. De boringen
Voor de boringen werden verschillende typen drij
vende of staande boorplatforms gebruikt. Laatstge
noemd type maakt het mogelijk om aan boord een
theodoliet te gebruiken.
De tijdens de hydrografische opnamen bepaalde pun
ten werden ook gebruikt om het net van vaste punten
te verdichten met behulp van veelhoeken en voor
waartse en achterwaartse snijdingen.
2.4. Plaatsbepaling met behulp van een sextant
De positie van de boorgaten werd bepaald door mid
del van dubbele, horizontale hoekmetingen met een
sextant naar bakens op de wal (achterwaartse snij
ding, zie figuur 3). Nu en dan werd de voorwaartse
snijding toegepast en werden hoekmetingen verricht
met theodolieten op de wal naar de boortoren [Trut-
mannl. Ter voorkoming van grove fouten werd in
beide gevallen telkens een derde hoek gemeten, om
j
2
^3
P
a
r
Fig. 3. Achterwaartse snijding.
een nauwkeurigheid in plaatsbepaling van 3-5 m te
bereiken.
Behalve dat alle meetresultaten op formulieren wer
den genoteerd ten einde ze geschikt te maken voor
verwerking per computer (type IBM, systeem 370),
werden alle posities ter plaatse in coördinaten bere
kend. Gezien de eenvoud van de metingen en bereke
ningen werden enkele mensen van de eilanden voor
deze werkzaamheden opgeleid.
2.5. Dieptebepaling
De bodemmonsters die in de zeebodem tot circa
55 m werden aangeboord, werden eerst aan boord
van het boorplatform behandeld, waarna een geselec
teerd deel ervan voor een analyse naar speciale labo
ratoria werd opgestuurd.
Voor het bepalen van de diepten ten opzichte van het
gemiddelde zeeniveau, werd gebruik gemaakt van
een automatische peilschaal. De gegevens van de
monsters werden zowel in een „veldlogboek" als op
computerformulieren genoteerd.
2.6. Bepaling van ertsreserve door gedetailleerde bo
ringen
Zowel de resultaten van de gedetailleerde sonogram-
men van de zeebodem als van de proefboringen we
zen op de aanwezigheid van potentiële afzettingen in
bepaalde gebieden. Dit leidde ertoe dat een nader
onderzoek werd uitgevoerd, dat zich toespitste op
een kleiner gebied van circa 170.000 hectare (zie
figuur 4).
In 1971 en 1973 werden de rechten en verplichtingen
van de resterende, voor ons minder interessante, ge
bieden overgedragen aan het Indonesische Ministerie
van Mijnbouw, waarmee het ministerie tevens de be
schikking kreeg over de geologische gegevens van
deze gebieden. De beschikbaarheid van een topogra
fisch en geologisch computerbestand vergemakke
lijkte het verschaffen van documentatie aan het mini
sterie aanzienlijk.
Via de computer werd een aantal gedetailleerde boor-
kaarten (schaal 1 5000) vervaardigd om als basis
voor verder onderzoek te dienen. Een studie van eco
nomisch exploiteerbare ertsreserves door middel van
sonogrammen, boorkaarten en statistische modellen
met betrekking tot de toekomstige mijnbouwactivitei-
ten, bleek voldoende gunstige perspectieven te bie
den om overgang naar de constructieperiode te recht
vaardigen.
De laatste boringen werden verricht>om de grenzen
van de ertsreserve definitief vast te stellen.
3. Constructieperiode
In de herfst van 1975 werd met de constructieperiode
begonnen.
3.7. Feasibility Study
Tijdens de laatste boorcampagne werd besloten een
„all weather" tinbaggermolen te bouwen, die tot op
82
NGT GEODESIA 82