een elektronische profielplotter;
een interface systeem;
een speciale voeding voor het DPS.
Het DPS gebruikt twee instrumenten van het type
Cubic Autotape DM 40-A om de positie te bepalen
van de antennes die dienst doen als referentiepunt op
de baggermolen (zie figuur 5).
4.2.2. Plaatsbepaling van de onderste emmer
Aan boord van de baggermolen zijn, zoals gezegd,
twee instrumenten (type Cubic Autotape DM-40A)
opgesteld, die elk (na een startsignaal van de compu
ter) twee afstanden meten tussen de ontvangers op
de wal en de Cubic-antennes in de mast. Het daarbij
gevolgde principe is dat van de elektromagnetische
afstandmeting, met frequenties die tussen 2900 en
3100 MHz (10 cm) liggen.
Het programma van de computer is ingesteld op het
verwerken van maximaal vier afstanden van de Cu-
bics; het berekende resultaat is de meest waarschijn
lijke positie van de antenne en de standaardafwijking
van de meting. Mochten er twee Cubic-kanalen zijn
uitgevallen, dan wordt alleen een positie berekend en
geen standaardafwijking. Indien de standaardafwij
king veelvuldig te groot wordt, geeft de computer aan
welk kanaal onbetrouwbaar is.
De molenbaas is echter meer geïnteresseerd in de X,
Y, Z-positie waar wordt gegraven, d.w.z. in de positie
van de onderste snijrand van de onderste emmer op
de ladder. De computer ontvangt de volgende gege
vens om deze berekening uit te voeren
de horizontale afstand van het scharnierpunt van
de ladder tot aan de onderste emmer van het IHC-
pendulum;
de verticale afstand van het scharnierpunt van de
ladder tot de onderste emmer, minus de getij
correctie van de IHC-Automaat;
de richting t.o.v. het ware geografische noorden
(gyrokompas, type Arma Brown Mk-10).
De plaats van de onderste emmer wordt berekend in
het TM (nationale) stelsel en in een lokaal stelsel t.o.v.
de centrale lijn, de Y-as, waarvan twee punten in
coördinaten zijn gegeven. De posities in het nationale
stelsel worden op een data cassette opgeslagen ten
behoeve van de berekening van grondverzet.
4.2.3. Het tekenen van het gebaggerde profiel
Een met de computer verbonden elektronische coör-
dinatograaf tekent tijdens het baggeren de plaats van
de onderste emmer. Het gezochte erts wordt veelal
gevonden in oude rivierbeddingen op de zeebodem.
Met een stift kan de molenbaas de vindplaatsen in het
profiel markeren. (Het profiel bestaat in feite uit de
X-as loodrecht op de centrale lijn, en de Z-as, de
diepte.)
De diepte van de ladder wordt berekend door ge
gevens van het IHC-pendulum in de IHC-Automaat in
te voeren. De radiogetijmeter Van Essen RGC-705B,
die op de vaste wal staat opgesteld, zendt radio
grafisch het peil over naar de ontvanger (Van Essen
RGC-705B), waarna e.e.a. in de IHC-Automaat wordt
ingevoerd. Na correctie wordt de diepte ter beschik
king van de computer gesteld en kan deze analoog
worden afgelezen op de ladderdieptemeter (LDI).
De X, Y-positie in het lokale stelsel t.o.v. de inge
stelde centrale lijn kan in digitale vorm worden afge
lezen op LCD-vensters van de „Dredge Indicating
Unit".
4.2.4. Tafelcomputer Hewlett Packard HP-9845)
Het instrument dat een centrale functie inneemt in het
DPS, is de computer van het type Hewlett Packard
HP-9845. Dit instrument is door middel van interfaces
met andere apparatuur verbonden en regelt via een
programma de gehele besturing; het geeft ook syn
chronisatiesignalen aan de Cubic Autotapes om de
meetcycli in werking te stellen.
4.2.5. Stuursignalen
De baggermolen wordt verplaatst met behulp van lie
ren, die de lengte van de ankerkabels beïnvloeden.
OPERATING CABIN
AERIAL-
POINT-
d, DISTANCE AERIAL-PIVOT POINT
d2 LADDER LENGTH MEASURED
d d2-d< OFFSET DISTANCE
Z, DEPTH PIVOT POINT-UNDERTUMBLER
Z2 DEPTH PIVOT POINT- WATERLINE
Z ZrZ2+C+ CORRECTION MSL
PIVOT
L—
-M.S.L-
Fig. 5. Dwarsdoorsnede van de baggermolen met daarop aangegeven de referentiepunten.
84
NGT GEODESIA 82