Bij de Heidemij. bent u de laatste jaren betrokken
geraakt bij de geodesie. Bent u toen voor het eerst
met de geodesie geconfronteerd?
Mijn intensieve kennismaking met de geodesie dateert
uit de tijd van de Werkgroep Stedelijke Herverkave
ling waarin prof. De Haan ook zitting had. Ik was daar
organisatorisch-bestuurlijk bij betrokken en De Haan
gaf daar de juridische vorm aan. Het werk van die
groep, die voornamelijk uit geodeten bestaat, resul
teert waarschijnlijk in een proefproject voor de stede
lijke herverkaveling. Als hoogleraar ben ik daar nauw
bij betrokken en hoop dat ook te blijven, omdat er een
stuk toekomstvisie in kan liggen.
Het probleem bij de stadsvernieuwing is, dat er geen
enkel wettelijk kader bestaat. Bij de Wet op de Stads
vernieuwing zal dat iets duidelijker worden, maar het
eist een verdere ontwikkeling.
Historisch gezien was de Woningwet, van begin deze
eeuw, een poging om opnieuw bewust met een stad
bezig te zijn. De Wet op de Ruimtelijke Ordening is
een belangrijk instrument om kaders te scheppen.
Voor de totale inrichting van een stad bestaat nog
geen instrumentarium.
U bent buitengewoon hoogleraar in de planologische
geodesie. Wat is planologische geodesie eigenlijk en
wat was uw eerste aanraking met de planologie?
Er is geen officiële definitie voor, maar het gaat in
beginsel om de toedelingsproblematiek (de toedeling
van grond), en in ruimere zin om de beschikbare
ruimte. De toedelingsproblematiek kan worden gezien
als een permanente of als een snel wisselende zaak:
zowel als uitsluitende eigendomsverhouding, dan wel
als beschikkingsmacht. Het kan ook een gedeeltelijke
toedeling zijn, zoals pacht.
Grond is schaars. Er zijn verschillende soorten toe
delingen mogelijk. Bijvoorbeeld: een boer krijgt de
grond om deze permanent te bebouwen. In een stad
heb je te maken met andere beschikkingen, bijvoor
beeld t.b.v. winkels, horeca, kantoren e.d. Daar is het
dus niet mogelijk iedereen een eigen stukje te geven
(persoonlijke beschikking); in een woonbuurt kan dat
nog wel: ieder een eengezinswoning en een eigen
stukje tuin. Bij de planologische analyse probeer je dat
hele problemenveld mee te nemen, maar je kunt er
geen volledige vormgeving in brengen. Als geodeet
moet je je niet bezighouden met de architectonische
kant, maar met het planologische toedelingsgebeuren.
In Linschoten ben ik voor het eerst met planologie in
aanraking gekomen. In de zestiger jaren was ik daar
raadslid en later wethouder. Ik hield me daar bezig
met de ruimtelijke ordening, en had daarvan ook de
(weliswaar kleine) portefeuille (bestemmingsplannen),
en met financiën.
Een planologisch proces is in twee fasen te onder
scheiden:
a. De informatie-inwinning.
b. De ontwerpfase.
Daar u zich hoofdzakelijk met de informatie-inwinning
gaat bezighouden luidt de vraag, of u een profiel
schets kan geven van de deskundige die t.a.v. de
ontwerpfase in het verlengde van uw discipline moet
gaan doceren.
Met het fysieke ontwerp kan ik me niet bezighouden,
omdat zoiets een andere vakkennis vereist. Je kan
een plan van toedeling hebben voor een stad, zonder
NGT GEODESIA 82
precies de fysieke ruimte toe te delen. Aan het wonen
of aan bijvoorbeeld de horeca kun je bepaalde voor
waarden stellen. Dat mondt dan uit in een juridisch en
stedebouwkundig ontwerp; dit is een typisch rand-
voorwaardenontwerp. (Definitie randvoorwaarden-
ontwerp: „een noodzakelijke, maar niet voldoende
set condities".) De architect moet met de randvoor
waarden rekening houden.
U werkt met viltstift en zou niet graag een tekenpot
lood daarvoor in de plaats willen zien?
Ik moet ook wel met een tekenpotlood werken; er is
een grote precisie vereist, maar er zijn geen reële
lijnen. Iets wat noodzakelijk is, bijv. lucht, is een zaak
voor de viltstift, maar een grens bijv. is een potlood
zaak. Wat ik moet gebruiken, hangt dus af van de
condities.
Welke vakken doceert u en gaat u doceren?
Als ik spreek uit de Afdeling der Geodesie, dan betreft
dat landinrichting, stadsinrichting, grondbeleid en
-beheer; in het algemeen dus de beheersproblematiek
in stad en land. Mijn speciale taak is stadsinrichting en
-vernieuwing. Het beheer is ook in de stad een erg
wezenlijke zaak, dat steeds nieuwe eisen gaat stellen.
In het normale beheer (wijken, straten, openbaar
groen enz.) komen in toenemende mate heel com
plexe zaken voor. Als voorbeeld noem ik Hoog-
Catharijne; daar is een veelheid van functies in één
gebouwencomplex. De overgang tussen openbaar en
privé is daar moeilijk vast te stellen. Het beheer van
bijv. de politie of de parkeergarage is geregeld in
contracten.
Moeilijkheden ontstaan als zoiets niet goed wordt
geregeld. Een voorbeeld is de Nieuwe Weertjes
(Arnhem): nu de economische toestand minder gun
stig is, is het niet meer interessant om bepaalde
winkels te bouwen en de parkeergarage ondervindt
concurrentie van open parkeerruimtes.
Er is dus in toenemende mate een wisselwerking. Tien
jaar geleden verwachtte men dat in veel stadswijken
het aantal leerlingen zou toenemen; er werden
scholen bijgebouwd. Het tegendeel bleek het geval:
het aantal leerlingen is sterk gedaald. Een aantal
schoolgebouwen is momenteel in gebruik voor andere
doeleinden (zoals disco).
Tegelijkertijd ontwikkelt zich in de stad een nieuwe
bevolking: buitenlandse arbeidskrachten en hun kin
deren met taalmoeilijkheden. Het is dus noodzakelijk
om scholen voor buitengewoon lager onderwijs te
stichten. Er ontstaat een wisselwerking tussen totaal
verschillende elementen, die een voortdurend beheer
nodig maakt, omdat de ontwikkeling op het ene veld
de rechten en claims op een ander veld aantast.
Wordt in een soort vakkenpakket planologische geo
desie aan de studenten onderwezen waarin deze
problematiek aan de orde komt? Kunt u nog een paar
specifieke trefwoorden geven?
Op het ogenblik gaat de gedachte sterk in de richting
van drie hoofdelementen in de studie: a. landinrich
ting, b. stadsinrichting en -beheer en c. grondbeleid.
De student kan daarbinnen zelf kiezen waarop hij zich
gaat richten.
In welke richting zal uw onderzoeksprogramma zich
ontwikkelen?
Dit zal zich ontwikkelen langs twee hoofdlijnen. Ten
87