CA N EVAS TRi GO NO Al E TJi Q (JE
f/tt r/c /a Co/ti mtt.ore/ c/e /Ert/ rr/
i z.>i:r.jrEr-LE Er at /Jrccc.
Fig. 1. Het driehoeksnet van Baardwijk, gemeten in 1813.
het net-exemplaar aan, waarin de eventuele correcties
reeds zijn verwerkt. De hoeken zijn bijna altijd vermeld
in minuten, een enkele maal in halve minuten, waar
schijnlijk als gevolg van het „sluitend" maken. Niet
bekend is met welke instrumenten is gemeten, noch
het aantal malen dat een hoek is bepaald. Helaas is
ook niet te achterhalen hoe men heeft gemeten in de
excentrische punten, zoals op de kerktorens. In de
driehoekspunten werden signalen opgericht, juffer-
palen, van boven voorzien van een strowis, om ze op
grote afstand goed zichtbaar te maken. Maar wat te
denken van „signaal in boom" zoals ik enige malen
vermeld vond!
In het Recueil Méthodique is voorgeschreven dat er
één driehoekspunt moet voorkomen op 100 ha. Ik heb
dit nagegaan voor 39 gemeenten en vond
in 8 gemeenten beneden 1000 ha: 3,4 punt per
100 ha;
in 11 gemeenten tussen 1000 en 2000 ha: 2,6 punt
per 100 ha;
in 13 gemeenten tussen 2000 en 4000 ha: 1,6 punt
per 100 ha;
in 4 gemeenten tussen 4000 en 6000 ha: 1,3 punt
per 100 ha;
in 3 gemeenten boven 6000 ha: 1,2 punt per 100
ha.
Aan het voorschrift is dus ruimschoots voldaan.
De basis moest heen en terug worden gemeten en
werd afgerond op meters. De lengte van basis en
zijden schommelt rond de 1500 m. Het net moest ook
worden georiënteerd. Men gebruikte daarvoor een
kompas en hield rekening met de miswijzing, zo
schrijft tenminste het RM voor. Met welke nauwkeu
righeid dat alles is gebeurd, kan onmogelijk meer
worden nagegaan. De driehoekspunten werden niet
verzekerd en niet verbonden aan een landelijk net, een
controlemogelijkheid vervalt daardoor. In één geval
had ik geluk; in het net van Vessem waren twee
torens opgenomen, die ook in de Meetkunstige Be
schrijving 18] voorkomen, nl. die van Vessem en
Steensel, waardoor ik de afstand en het argument van
de richting Vessem - Steensel kon berekenen. Het
verschil in afstand (6097 m) bedroeg slechts 1 m en
het verschil in azimuth ongeveer 8 minuten. Dat is
nog geen gek resultaat, als men rekening houdt met
de gebruikte instrumenten, het doel van de meting en
met de betrekkelijke nauwkeurigheid van de punten
van de Meetkunstige Beschrijving. Overigens zegt
één geval nog niets van de netten van de andere 184
gemeenten.
Ad 4, de detailmeting. We mogen aannemen dat
daarvoor het meetlijnenverband is gebruikt, aange
vuld met de orthogonale methode. Dat valt af te lei
den uit de weinige veldwerken, die in Brabant uit het
hier beschreven tijdperk nog bewaard zijn gebleven.
Het planchet of meettafeltje zal vrijwel zeker niet zijn
gebruikt, want ons klimaat leent zich hiervoor nauwe
lijks.
Als we /enema in [9] moeten geloven, was er nogal
verschil in werkwijze. Hij schrijft... „sommigen be
paalden door een astrolabium de hoeken die de meet
lijnen met elkaar vormden, niet om de lijnen naar de
hoeken te construeren, maar alleen daarin een middel
tot verificatie te vinden, terwijl anderen ook die hoek
meting onnoodig achtten en buiten de meet- en con
structielijnen nog lijnen van verificatie bepaalden. De
ze laatste methode nam langzamerhand toe, omdat zij
de last van het medenemen van een astrolabium niet
vorderde en bij het kaarteeren het gebruik van den
transporteur onnoodig maakte. Deze uitmuntende
metingsmethode heeft zich langzamerhand ontwik
keld. De landmeter leerde haar zoo als hij haar vond
en ieder verbeterde haar opvolgend meer of min. Het
is te betreuren, dat zij niet is beschreven". Tot zover
Venema en met hem betreur ik het ook!
Ad 5. De landmeter moest niet alleen de grondstuk
ken opmeten en in kaart brengen, hij moest ook de
eigenaar vermelden. Gedachtig de woorden van Na
poleon, dat het kadaster de grenzen van de eigen
dommen moest vastleggen en zo een menigte van
grensprocessen moest voorkomen, zou men ver
wachten dat het RM daarvoor uitgebreide voorschrif
ten zou bevatten, maar men komt bedrogen uit. De
eigenaren werden door de burgemeester wel in kennis
gesteld van het tijdstip, waarop de landmeter in een
bepaald gebied van de gemeente werkzaam zou zijn,
maar van een verplichting om de grenzen aan te
wijzen, was geen sprake.
Volgens artikel 169 van het RM zijn twee of drie eige
naren reeds voldoende om de landmeter in te lichten,
omdat de omschrijving van hun eigendommen tevens
inlichtingen geeft van een deel van de aanliggende
terreinen. En in artikel 176 staat: Als een stuk grond
wordt betwist tussen twee of meer eigenaren, roept
de landmeter ze op en tracht ze te verzoenen, zodanig
door ze ieder een deel toe te wijzen. Gaan ze niet
akkoord, dan geeft de landmeter de zichtbare grens
lijnen met een stippellijn aan op de kaart, behalve als
partijen een rechterlijke uitspraak willen uitlokken. Als
die er komt voordat de kaart gereed is, kan de aldus
120
NGT GEODESIA 82