M'1
WÏÈ
cPV
AixcvX
vastgestelde grens nog met een volle lijn op de kaart
worden aangegeven. Zijn er geen zichtbare grenzen,
dan maakt de landmeter van het betwiste gebied één
perceel, dat dan op naam van alle eigenaren geza
menlijk wordt gebracht.
Uit de voorschriften blijkt dus niet dat alle eigenaren
aanwezig moesten zijn, en gelet op het feit dat er in
korte tijd heel veel percelen werden gemeten (waar
over verder), en het inkomen van de landmeter af
hankelijk was van het aantal percelen, ligt het voor de
hand dat vele zichtbare grenzen als de ware werden
aangenomen. In een poldergebied, waar de grenzen
meestal sloten waren, was dat nog geen ramp, maar
op de hoge zandgronden, waar de bouwvoor steeds
verschuift, is het dat wel. Trouwens in het hele RM
komt men geen bepaling tegen, die gebiedt eigen-
domsgrenzen met controle vast te leggen. Dat zou
toch een vereiste moeten zijn, als men aan de kaart
enig bewijs over de ligging van de grens zou willen
ontlenen. De veldaantekeningen werden overigens
niet bewaard. Een desillusie dus voor Napoleon, maar
het was niet zijn enige.
Hoe snel er werd gewerkt, mag uit enkele voorbeel
den blijken. De gemeente Boxtel, 4961 ha belastbaar,
werd gemeten door landmeter Fritsen tussen mei en
november van het jaar 1822. Vervaardigd werden 28
plans, bevattende 6644 percelen. Putten, belastbare
oppervlakte 8142 ha, gemeten door de landmeters
Loeff en Knaap tussen juni en november van het jaar
1825; zeven plans met 1093 percelen. Terheijden,
2511 ha belast, 17 plans met 4333 percelen, gemeten
door B. Bijnen tussen juni en november van het jaar
1820. Een kleine gemeente als Dieden, belastbare
oppervlakte 744 ha, 4 plans met 1000 percelen, ge
meten tussen oktober 1829 en februari 1830 door
landmeter Minaux, in de wintermaanden! En let wel,
in alle gevallen was daarbij de triangulatie inbegrepen.
Er werd dus wel hard gewerkt en veel tijd om zich met
grensgedingen in te laten zal er wel niet zijn geweest.
De landmeter moest ook de originele kaartering leve
ren, minuutplan geheten. Op de bureaus van het
Kadaster worden zij zorgvuldig bewaard, ze geven de
toestand weer van het vroege begin van de vorige
eeuw. De voorgeschreven schalen waren 1 5000,
voor gebieden met zeer grote percelen, bijv. heide
velden; 1 2500 was de meest gebruikte schaal en
1 1250 werd gebruikt voor de steden. In mijn onder
zoek betrok ik 139 gemeenten, daarin kwamen 97
plans voor op de kleinste schaal; voor de 185 gemeen
ten die Brabant toen kende, kan men dat aantal stel
len op ca. 130, dat is 5% van het totaal aantal vervaar
digde plans. De plans 1 1250 zijn alleen vervaardigd
voor de steden; ze gaan een aantal van 10 niet te
boven.
Naar de betrouwbaarheid van het geleverde werk is
geen onderzoek verricht, maar uit eigen ervaring en
die van anderen, weet ik dat er over het algemeen, en
gelet op het doel, goed werk is geleverd. Er zijn echter
ook gemeenten, die minder nauwkeurig zijn gemeten,
zeker na 1826 toen het tempo werd verhoogd. Maar
graag maak ik de woorden van De Vos in [10] tot de
mijne, als hij schrijft: ,,ln het algemeen mag men
echter besluiten, hangt de nauwkeurigheid meer af
van den persoon van den landmeter, dan van de
periode, waarin hij zijn werk verrichtte." Een opmer
king die ook nog voor vandaag geldt!
Ook de Ingenieur-Verificateur, verder af te korten met
IV, had zijn voorschriften. Zijn werk bestond uit:
1. het toezien op al degenen die met de opmeting
waren belast;
2. de verdeling van bovenbedoelden over de gemeen
ten;
3. het bewaken van alle werkzaamheden op het ter
rein;
4. het nazien van het uitgevoerde werk en
5. kantoorwerk, nl. het berekenen van de grootte van
de percelen, het kopiëren van plans en het maken
van overzichtskaarten.
Omtrent de eerste drie punten is helaas weinig te
melden. De IV moest wel verslag uitbrengen over zijn
rondreizen, maar die verslagen heb ik in Brabant niet
teruggevonden. Op het Ministerie van Financiën be
hoeft men niet te zoeken, evenmin op het Algemeen
Rijksarchief. Bij laatstgenoemde instantie heb ik om
inlichtingen gevraagd over bepaalde ambtenaren,
maar kreeg ten antwoord: „Bovendien is uit dit ar
chief (bedoeld is dat van Financiën) op een dusdanig
ruime schaal vernietigd, dat de kans op resultaten vrij
wel nihil genoemd mag worden". Maar wie weet, wat
er uit andere provincies nog voor de dag komt.
In tegenstelling tot de landmeters had de IV wel een
vast salaris, vermeerderd met een veranderlijke belo
ning per perceel en per ha. Maar daarvan moest hij
personeel in dienst nemen voor het teken-, reken- en
schrijfwerk.
Ik heb niet kunnen achterhalen waar het tekenbureau
was gevestigd. In de regel hadden de ambtenaren
kantoor aan huis en dat zou dan voor de IV te Waal
wijk kunnen zijn, al verbleef hij officieel in de hoofd
stad.
Ook de hoeveelheid personeel valt moeilijk te schat
ten. Tussen 1819 en 1827 werden er gemiddeld 7 tot 8
gemeenten gemeten met een gemiddelde van 13
plans, die door de IV in drievoud moesten worden
gekopieerd. Dat betekent dus het vervaardigen van
bijna 300 plans per jaar, waarvoor toch wel drie teke
naars nodig zullen zijn geweest. Voeg daarbij nog
twee man voor het reken- en schrijfwerk, dan zal het
bureau tenminste uit vijf medewerkers hebben be
staan. Omdat hun traktement ten laste kwam van de
IV, zal hij wel met een minimum aan personeel heb
ben volstaan. Onder de tekenaars scholen artiesten,
getuige de opgesierde A op de verzamelkaart van de
gemeente Andel, afgebeeld in figuur 2.
f*. f
et/Mcnfk.
-v
Fig. 2. Versierd opschrift op de verzamelingskaart van Andel.
NGT GEODESIA 82
121