8 8
1830-
1831 ■1^
1825. Op 5 maart van dat jaar kwam een wet tot stand
waarbij de 20e titel van het Tweede Boek van het BW
werd vastgesteld en ten gevolge waarvan een nieuw
hypothecair stelsel zou worden ingevoerd: de verbon
den goederen zouden in de hypotheekregisters wor
den aangeduid met de kadastrale nummers. Men ver
wachtte de invoering pas in 1829, dus was versnelling
van de opmeting nodig, de taxatie voor de belastbare
opbrengst kon zo nodig in een langzamer tempo
gebeuren. Per 1 januari 1826 werd het kadaster onder
gebracht bij de administratie van de Registratie en de
Loterijen, met aan het hoofd de Staatsraad, Admini
strateur van de Registratie, het Kadaster en de Lote
rijen, Gericke, waarover ik nog bijzonderheden zal
vermelden. De werkzaamheden voor het Kadaster
werden in de provincie onder het onmiddellijke bevel
en beheer van de Gouverneur opgedragen aan een
Inspecteur van het Kadaster.
Uit het rapport van Gericke aan de koning, vooraf
gaande aan een KB, dat de versnelling regelde, blijkt
dat Gericke de volgende maatregelen op het oog had:
Vermeerdering van het aantal landmeters; verminde
ring van allerlei schrijfwerk voor IV en landmeters; de
landmeters, zodra ze een gemeente gereed hebben,
direct een nieuwe gemeente ter opmeting toewijzen
(zo mogelijk de naastgelegen gemeente); een
toezegging dat de meest actieve landmeters, mits ze
deugdelijk werk afleverden, zullen worden beloond
met een vaste aanstelling bij de nog op te richten be
waringen van het kadaster en de hypotheken. Ik citeer
Gericke: „Alle deze middelen waren den onderge-
teekenden toe geschenen zeer dienstig te zijn om den
ijver en de werkzaamheden van de Landmeters door
de mogelijkheid van de som hunner verdiensten in top
te voeren, en zelfs door de uitzigt op eene blijvende
belooning, tot den hoogst mogelijken graad te
brengen".
In 1826 werden veel landmeters van de tweede klasse
bevorderd tot de eerste, kwekelingen bevorderd tot
de tweede en nieuwe kwekelingen aangetrokken. Het
effect van deze maatregelen werd in 1827 zichtbaar,
zoals ook uit de grafiek duidelijk wordt (figuur 4).
Zo blijkt uit de Provinciale Almanak voor Noord-
Brabant van 1828, die dus de situatie van 1827 weer
geeft, dat er 13 landmeters van de eerste klasse, 13
landmeters van de tweede klasse en 16 kwekelingen
werkzaam waren; een jaar later was de laatste cate
gorie al iets groter.
Wie was die Gericke, die zo sterk zijn stempel heeft
gedrukt op de verdere totstandkoming van het
Kadaster? Dr. Elis M. Nuijens 111] schreef het
volgende over hem:
Johann Eberhard Paul Ernst Gericke, roepnaam Paul,
werd te Kleef geboren op 23 februari 1785. In 1801
begon hij als schrijver op de kanselarij van de Prui
sische regering, werd in 1803 benoemd tot schrijver
en commies van comptabiliteit bij de Pruisische
commissie, belast met de bezitneming en de organi
satie der vorstendommen van Essen, Werden en Elten
en later als secretaris bij het bestuur der domeinen te
Werden, waar hij zijn vrouw leerde kennen. Daarna
was hij rekenaar bij de domeinen en financiën te
Hamm, buitengewoon commissaris voor de verificatie
en reorganisatie der kerkelijke fondsen enz. in het
vorstendom Paderborn (1806) en nog in hetzelfde jaar
rekenaar bij de kamer der domeinen en financiën te
NGT GEODESIA 82
gemeten gemeenten ln van het totaal
I 1 I
Fig. 4. Voortschrijdend percentage van gemeenten in Noord-Bra
bant, gemeten tussen 1811 en 1831.
Munster. Op 1 januari 1807 treedt hij in Franse dienst
te Dillenburg als inspecteur van de domeinen, het
zegel en de hypotheken. In februari 1814 ging hij naar
Brussel, waar hij op gezag van de commissarissen-
generaal der verbonden mogendheden werd belast
met de organisatie van de verschillende takken der
financiële administratie, die na het vertrek van de
Fransen uit de Zuidelijke Nederlanden danig in de war
waren geraakt.
In die functie toonde hij zijn grote begaafdheid en
voorbeeldige werkinzet. Hoewel hij Duitser was (zijn
ouders waren van Nederlandse afkomst), bleek het
geen bezwaar te zijn hem in Nederlandse dienst te
houden. In 1815 werd hij genaturaliseerd en benoemd
tot commissaris te Luik op een salaris van f 6000.
Later werd hij directeur van de achtste directie der
konvooien en licenten, hetgeen een rangsverminde
ring inhield, die hem ,,met smart" vervulde. Zijn sala
ris zakte toen tot f 4000 per jaar. Men behoeft met
hem geen medelijden te hebben, want klaarblijkelijk
was zijn financiële toestand zodanig, dat hij vele be
zittingen in Belgisch-Limburg kon kopen, waaronder
een kasteel, dat voordien een Kartuiserklooster was.
In 1821 kreeg hij een functie die zijn salaris weer op
f 6000 bracht. In 1824 verhuisde hij naar Den Haag,
vanwege zijn benoeming tot administrateur voor de
Registratie en de Loterijen en tevens Staatsraad in
buitengewone dienst. Zijn salaris bedroeg al f 7000
en toen hij in 1826 werd benoemd tot Staatsraad,
administrateur van de Registratie, het Kadaster en de
Loterijen steeg het tot f 9000, een voor die tijd vorste
lijk salaris. Dr. Elis. M. Nuijens schrijft: „Wanneer
ik hier nog aan toevoeg, dat Gericke bij KB van
7 mei 1828 werd bevorderd tot commandeur in de
Orde van de Nederlandsche Leeuw, dan is het wel
duidelijk, dat het hem én financieel én in maatschap
pelijk aanzien de twee gevoelige punten in zijn
karakter naar den vleze ging" [11].
123