goede uitbalancering heeft plaatsgevonden tussen
datgene wat in de Wet is geregeld en dat wat bij
Algemene Maatregel van Bestuur en/of Ministerië
le Beschikking zal worden geregeld. Ik heb de in
druk dat zowel bij de bijhouding als bij de vernieu
wing de regeling op essentiële punten aan een
AMvB wordt overgelaten, terwijl bij het onderdeel
openbare registers dingen in de Wet worden gere
geld die eerder in een AMvB thuishoren,
b. In het ontwerp wordt de bewaarder met name ge
noemd, nl. als bewaarder van de registers, dit in
navolging van hoofdstuk 3.1.2 van het NBW. Hem
worden in het ontwerp een aantal instructies gege
ven (bijv. de weigering van een inschrijving). Het
heeft de aandacht getrokken dat de landmeter bij
het onderdeel kadaster niet met name wordt
genoemd. Wel is daar sprake van ,,de ambtenaar"
en ,,de ambtenaar van de Rijksdienst". Hij speelt
o.m. een belangrijke rol bij de vernieuwing. Wordt
met deze ambtenaar in concreto de landmeter
bedoeld?
De trits subject, recht, object
Wanneer het Kadaster wordt beschouwd als zijnde de
burgerlijke stand van de grond, dan ontdekt men snel
de trits: subjecten, rechten, objecten.
De subjecten (natuurlijke- en rechtspersonen) oefe
nen (zakelijke) rechten uit op de objecten (de onroe
rende zaken). De subjecten volgen elkaar op, de
zakelijke rechten kunnen ontstaan en tenietgaan (be
halve het eigendomsrecht) en de objecten zijn in hun
indeling aan verandering onderhevig. Welke aandacht
is nu in het ontwerp aan deze trits besteed?
Subjecten (zie art. 16)
Volledige gegevens zoals naam, voornaam, geboorte
datum en -plaats, woonplaats met adres en burger
lijke staat van de natuurlijke personen; naverwante
gegevens van de rechtspersonen; dezelfde gegevens
van hun vertegenwoordigers. Zo één of meer gege
vens ontbreken, dient daarvan melding te worden
gemaakt. Men ziet hier aldus een geslaagde poging
om tot individualisering van de subjecten te komen.
Zakelijke rechten
Deze dienen met name te worden genoemd, wat
overigens een voor de hand liggende eis is. Het aantal
zakelijke rechten is beperkt, waardoor geen moeilijk
heden zijn te verwachten.
Objecten (zie art. 17)
De wetgever schrijft voor: de aard, de plaatselijke
aanduiding, zo deze er is, en de kadastrale aandui
ding. In dit artikel ontbreekt het begrip „feitelijke om
schrijving", dat wel in art. 55 is opgenomen, in de ver
onderstelling dat er discrepantie bestaat tussen dat
gene wat door belanghebbenden in het terrein is aan
gewezen en de feitelijke omschrijving van de onroe
rende zaak in de akte.
In dit verband dient de vraag te worden gesteld op
welke wijze belanghebbenden de onroerende zaken,
die zij op het oog hebben, het beste kunnen individua
liseren. Voor de beantwoording van deze vraag kan
worden geput uit de jurisprudentie van tientallen pro
cessen die zijn gevoerd en waaruit blijkt hoe belangrijk
de feitelijke omschrijving voor de individualisering van
onroerende zaken wordt geacht. De kadastrale aan
duiding, gebezigd naast de feitelijke omschrijving,
komt op de tweede plaats (zie ook Rijtma).
Wat heeft de wetgever bewogen om in art. 17 de
feitelijke omschrijving niet te vermelden en in art. 55
te veronderstellen, dat deze wel in de akte is op
genomen? Veronderstelt de wetgever dat in art. 17 de
individualisering van de onroerende zaken op de beste
manier is weergegeven? Zo ja, dan zou de feitelijke
omschrijving ondergeschikt worden gemaakt aan o.a.
de kadastrale aanduiding, waarbij dus wordt afge
weken van de gangbare jurisprudentie. Of heeft de
wetgever gemeend zover te kunnen gaan, dat belang
hebbenden slechts rechtshandelingen kunnen plegen
t.a.v. onroerende zaken, die grensbepalend zijn aan
geduid d.m.v. de kadastrale aanduiding? Komt men
op deze wijze niet in conflict met begrippen als ,,de
nemo-plus regel" en "het onderwerp van de rechts
geldige overeenkomst", om het bij deze twee voor
beelden te laten?
Het zou nuttig zijn als de wetgever zich nog eens zou
beraden over deze zaak. Daarbij zou ook aandacht
kunnen worden besteed aan de artikelsgewijze toe
lichting, waar de begrippen specialiteitsbeginsel, ka
dastrale kenmerken, rechtstoestand van de onroe
rende zaken en feitelijke omschrijving van de onroe
rende zaken door elkaar en niet altijd op de juiste
plaats worden gebezigd, waardoor slechts verwarring
ontstaat.
Bijhouding vernieuwing
In hoofdstuk 4 wordt de bijwerking behandeld, die is
onderverdeeld in bijhouding en vernieuwing.
Bijhouding vindt plaats op grond van ingeschreven
stukken en op grond van inlichtingen of waarne
mingen.
Vernieuwing vindt plaats op grond van ingeschreven
processen-verbaal van vernieuwing.
In het ontwerp staat aangegeven wanneer bijhouding
moet of kan geschieden. Het moet geschieden n.a.v.
ingeschreven stukken en n.a.v. inlichtingen omtrent
het overlijden van personen en inlichtingen omtrent
veranderingen van woonplaats en adres. Het kan
geschieden n.a.v. de gevallen van natrekking en
n.a.v. de feitelijke gesteldheid van de onroerende
zaken.
Daarentegen vermeldt het ontwerp niet in welke ge
vallen vernieuwing zal plaatsvinden; deze belangrijke
materie wordt overgelaten aan een Algemene Maat
regel van Bestuur. Dit verschil in benadering wordt
nog aangescherpt in de tegenstelling die ontstaat
tussen de gevolgen van respectievelijk de bijhouding
en de vernieuwing.
Immers na de bijhouding worden aan de resultaten
geen rechtsgevolgen toegekend, dit in tegenstelling
tot de resultaten van de vernieuwing, waaraan wel
een rechtsgevolg wordt verbonden. Anders bena
derd: Indien de belanghebbenden door privaatrechte
lijk ingrijpen in de zakelijke rechtstoestand van onroe
rende zaken, of als door natuurlijke oorzaken verande
ring in de zakelijke rechtstoestand ontstaat, wordt aan
de resultaten geen rechtsgevolg verbonden; maar als
de ambtenaar van de Rijksdienst het nuttig oordeelt
om tot vernieuwing over te gaan, wordt aan het resul
taat van de vernieuwing, dat na een procedure tot
stand komt, wel rechtskracht toegekend.
160
NGT GEODESIA 82