jSeoèsetéL
nederlands geodetisch tijdschrift
De ontwerp-Kadasterwet I*)
door mr. dr. H. J. Rijtma, medewerker bij de Provinciale Waterstaat Overijssel,
afdeling natte en droge waterstaat.
Mijn lezing over de ontwerp-Kadasterwet zal voorna
melijk gaan over de bijhouding van het kadaster in de
toekomst, bezien in verband met de problemen, die
zullen rijzen bij de overdracht van gedeeltelijke ka
dastrale en rechtspercelen. Daarbij zal tevens ter
sprake komen, in hoeverre ons Kadaster alsdan kan
gelden als een rechtskadaster.
De keuze van de bijhouding van het kadaster ligt voor
de hand. Enerzijds maakte zij de hoofdmoot uit van
mijn proefschrift ,,Het Kadaster", anderzijds treden
de meeste problemen, die voor de jurist van belang
zijn, juist op bij de bijhouding. De hierbij naar voren
gebrachte problemen zijn tevens voor de landmeters
van belang.
Men kan een kadaster nog zo nauwkeurig vernieu
wen, als de bijhouding onnauwkeurigheden met zich
meebrengt, is het meeste werk tevergeefs geweest;
door een gebrekkige bijhouding is het na verloop van
tijd weer even onnauwkeurig als voorheen.
Het kadaster dient zodanig te worden bijgehouden,
dat het de rechtstoestand der verschillende percelen
zo goed mogelijk weergeeft. Uiteraard kan zulks niet
voor 100% het geval zijn. Wij hebben in ons land nu
eenmaal een negatief stelsel en zullen dit ook houden.
Het kadaster kan derhalve de rechtstoestand van een
perceel niet beter weergeven dan de openbare re
gisters dat doen. Anderzijds dient er echter naar te
worden gestreefd, dat het kadaster die rechtstoe
stand der percelen, zoals die uit de openbare registers
blijkt, zo goed mogelijk weergeeft. Dit zal na invoering
van Boek 3 van het ontwerp-BW nog van veel groter
belang zijn. In de artikelen 3.1.2.5 t.m. 8 wordt nl. aan
de inschrijving van enig recht in de openbare registers
een zekere rechtskracht toegekend. Met het oog hier
op wordt de inschrijving van rechten in de openbare
registers met bepaalde waarborgen omgeven. Er wor
den o.a. eisen gesteld aan de opleiding van resp. de
ambtenaar die de inschrijving verricht, en van de be
waarder van het Kadaster en de Openbare Registers.
Lezing gehouden voor de Vereniging voor Kadaster en Land
meetkunde op 6 november 1981.
NGT GEODESIA 82
Zijn positie wordt geregeld en veelal wordt de tussen
komst van een andere openbare ambtenaar, de nota
ris, verplicht gesteld in nog veel meer gevallen dan
zulks thans reeds het geval is.
Wonderlijk zou het dan aandoen, dat deze ambtena
ren vervolgens gebruik gaan maken, ja zelfs gebruik
moeten maken van de minder nauwkeurige gegevens
van een andere instelling (het Kadaster). De onnauw
keurigheden, die men door invoering van het ont
werp-BW de voordeur uitstuurt, komen dan via het
Kadaster door de achterdeur weer binnen, waardoor
de openbare registers in belangrijke mate aan be
trouwbaarheid zullen inboeten.
Bij de ontworpen regeling voor de openbare registers
moet het Kadaster onvermijdelijk een eigendoms
kadaster zijn. Het voornaamste is, dat de kadastrale
grenzen zo goed mogelijk de rechtsgrenzen weer
geven. Hierbij komt de problematiek om de hoek
kijken, die verbonden is aan de overdracht van de zo
genaamde cultuurpercelen. Doch daarnaast is het ook
mogelijk, dat de zogenaamde eigendomspercelen
grenzen hebben, die de rechtsgrenzen van de betrok
ken percelen niet goed weergeven. Het kadaster en
de openbare registers zijn een twee-eenheid. Niet
voor niets worden ze gezamenlijk in de volksmond het
Kadaster genoemd.
Op grond van het bepaalde in art. 3.1.2.2 van het
ontwerp-BW kunnen onder meer worden ingeschre
ven in de openbare registers:
1. rechtshandelingen, die een verandering in de
rechtstoestand van registergoederen brengen;
2. erfopvolgingen, die registergoederen betreffen;
3. verjaring, die leidt tot verkrijging van een register-
goed of het tenietgaan van een beperkt recht, dat
een registergoed betreft.
De bewaarder weigert een inschrijving te doen, wan
neer de voor een inschrijving benodigde stukken niet
worden overgelegd of wanneer deze niet aan de wet
telijke eisen voldoen (art. 3.1.2.4. ontw.-BW). Wan
neer een feit eenmaal in de openbare registers is inge
schreven, kan daarna de geldigheid van de inschrij
ving niet meer worden betwist op grond van het feit,
153