dat de formaliteiten, verbonden aan de inschrijving,
niet in acht zijn genomen (art. 3.1.2.5 ontw.-BW).
Hierboven is reeds gesteld, dat in ons land een nega
tief publikatiestelsel geldt, dat ook na invoering van
Boek 3 van het ontwerp-BW zal blijven gelden.
Degene die de openbare registers raadpleegt, zal er
dus niet zonder meer op kunnen vertrouwen, dat deze
registers de rechtstoestand van een registergoed juist
weergeven. Desondanks geniet hij in veel sterkere
mate bescherming dan thans het geval is.
Op grond van het bepaalde in art. 3.1.2.7 kan een
voor inschrijving vatbaar feit, dat ten tijde van de in
schrijving van een rechtshandeling tot verkrijging van
een recht op een registergoed onder bijzondere titel
niet in de openbare registers is ingeschreven, niet aan
de desbetreffende verkrijger te goeder trouw worden
tegengeworpen, tenzij hij dit feit uit anderen hoofde
had moeten kennen, te weten door raadpleging van
een register van de burgerlijke stand, een huwelijks
goederenregister, een boedelregister, een curatele-
register of een faillissementsregister. Merkwaardiger
wijs ontbreekt het handelsregister in deze opsom
ming. Ik acht het wenselijk, dat iemand, die verzuimt
het handelsregister te raadplegen met betrekking tot
de rechtstoestand van registergoederen, die op naam
staan van een onderneming, die moeten worden inge
schreven in het handelsregister, evenmin de bescher
ming van art. 3.1.2.7 mag genieten. Hetzelfde dient
mijns inziens te gelden voor feiten met betrekking tot
de rechtstoestand van op naam van stichtingen staan
de registergoederen, die blijken uit het stichtingen-
register.
Evenmin geniet iemand de bescherming van art.
3.1.2.7 ingeval van een niet in de openbare registers
ingeschreven aanvaarding of verwerping van een na
latenschap of verjaring. Ten slotte is hij niet be
schermd tegen een niet in de openbare registers inge
schreven erfopvolging of uiterste wilsbeschikking ge
durende een periode van drie maanden na de dood
van de erflater. De erfgenamen moeten een redelijke
tijd hebben om hun, door erfopvolging verkregen
rechten, te laten inschrijven.
De tegenhanger van art. 3.1.2.7 is art. 3.1.2.6. Het
beroep van een verkrijger van een registergoed op
goede trouw wordt niet aanvaard, wanneer dit een
beroep op onbekendheid met feiten insluit, die hij
door raadpleging van de openbare registers had kun
nen kennen.
Hierboven is reeds gewag gemaakt van het feit, dat
de geldigheid van een inschrijving niet meer kan wor
den betwist op grond van het niet in acht nemen van
formaliteiten, die voor de inschrijving worden vereist
(art. 3.1.2.5.).
Voorts kan een in de openbare registers ingeschreven
onjuist rechtsfeit, met betrekking tot een register
goed, door degene, die redelijkerwijs voor overeen
stemming van de registers met de werkelijkheid had
kunnen zorgdragen, niet meer aan de verkrijger te
goeder trouw van een registergoed onder bijzondere
titel worden tegengeworpen (art. 3.1.2.8a).
Ten slotte regelt art. 3.1.2.8 de bescherming van de
verkrijger te goeder trouw van een registergoed tegen
de onjuistheid van een op dat registergoed betrekking
hebbend feit, dat in de openbare registers is inge
schreven krachtens een authentieke akte, waarin het
door een ambtenaar met kracht van authenticiteit is
vastgesteld. Art. 3.1.2.9 regelt de mogelijkheid voor
de rechthebbenden, die het zouden wensen, om een
inschrijving met positieve kracht te verkrijgen.
Uit het bovenstaande blijkt dat derden te goeder
trouw, die op de openbare registers zijn afgegaan,
onder vigeur van het ontwerp-BW in veel grotere
mate bescherming zullen genieten dan onder vigeur
van het bestaande. In sommige gevallen komt deze
bescherming zelfs overeen met die van een positief
stelsel. Evenals onder een dergelijk stelsel kan een
feit, dat men in de openbare registers had kunnen in
schrijven, doch niet ingeschreven was, niet aan der
den te goeder trouw worden tegengeworpen. Ander
zijds bestaan echter tussen een positief stelsel en het
stelsel van het ontwerp-BW grote verschillen. In de
eerste plaats worden onder een positief stelsel te goe
der trouw zijnde verkrijgers beschermd tegen alle
feiten, die niet in de openbare registers zijn gepubli
ceerd. In het ontwerp-BW worden zij slechts be
schermd tegen die feiten, welke op grond van een
wetsbepaling moesten of konden worden gepubli
ceerd.
Een veel belangrijker verschil ligt in het feit, dat onder
een positief stelsel derden te goeder trouw onvoor
waardelijk af kunnen gaan op de juistheid van de
laatste inschrijving in de openbare registers. Onder
het stelsel van het ontwerp-BW dient men echter, wil
men met succes een beroep kunnen doen op zijn
goede trouw, ook de eerdere op het betrokken
registergoed betrekking hebbende inschrijvingen te
hebben geraadpleegd.
Ten slotte biedt onder het stelsel van het ontwerp-BW
ook de meest uitgebreide raadpleging van de open
bare registers geen bescherming tegen onbevoegd
heid van de vervreemder.
De openbare registers vinden hun grondslag in art.
3.1.2.1 van het ontwerp-BW. In dit artikel is bepaald,
dat er openbare registers worden gehouden, waarin
feiten, die voor de rechtstoestand van registergoede
ren van belang zijn, worden ingeschreven. Deze
registers worden verder geregeld in een afzonderlijke
uitvoeringswet, nl. de Kadasterwet. In art. 3 van deze
wet is bepaald, dat er een Rijksdienst van het
Kadaster en de Openbare Registers is die, mede in het
belang van de rechtszekerheid, onder meer tot taak
heeft:
a. het houden van openbare registers, waarin feiten,
die voor de rechtstoestand van registergoederen
van belang zijn, worden ingeschreven;
b. het houden en bijwerken van de kadastrale re
gistratie, alsmede het vervaardigen, houden en bij
werken van kadastrale kaarten en daaraan ten
grondslag liggende bescheiden, zodanig, dat zij
gezamenlijk de rechtstoestand en de feitelijke ge
steldheid van onroerende zaken, alsmede de
rechtstoestand van beperkte rechten, waaraan die
zaken zijn onderworpen, volgens de bij de Rijks
dienst bekende gegevens weergeven.
In hoofdstuk 2 van de ontwerp-Kadasterwet zijn de al
gemene vereisten geregeld, waaraan in te schrijven
stukken moeten voldoen. In het algemeen kan een in
schrijving slechts plaatsvinden op grond van een
notariële akte, een notariële verklaring of een rechter
lijk vonnis (art. 25, 26, 27, 28, 31, 35, 37 en 38
ontwerp- Kadasterwet)
Indien een stuk ter inschrijving wordt aangeboden en
het daarin vermelde in te schrijven feit betrekking
154
NGT GEODESIA 82