heeft op een onroerende zaak of een recht, waaraan een zodanige zaak is onderworpen, vermeldt dit stuk de aard, de plaatselijke aanduiding zo deze er is, en deszelfs kadastrale aanduiding (art. 20, lid 1 ontwerp- Kadasterwet). Dit artikel wijkt in belangrijke mate af van het bepaal de in het hiermede corresponderende art. 8 sub a van de ontwerp-Kadasterwet van de Staatscommissie in zake het Kadaster van 1957. Daarin is bepaald, dat de Rijksdienst onder meer een inschrijving weigert, wan neer in de in te schrijven bescheiden, de onroerende zaken niet met de kadastrale aanduiding zijn vermeld, tenzij in plaats van deze kadastrale aanduiding een omschrijving van de onroerende zaken is opgenomen met de bepaling, dat voor deze omschrijving in de plaats zal treden de door de Rijksdienst aan deze zaken te geven aanduiding. Uiteraard geeft dit de be waarder niet de bevoegdheid om de inschrijving van bescheiden, waarin kadastrale kenmerken ontbreken, te weigeren; op grond van het bepaalde in art. 3.1.2.4 ontwerp-BW is hij bevoegd voor wat betreft het toe laten van het gebruik van nummers van gedeeltelijke kadastrale percelen. Voldoende is, dat wordt aange geven, van welk perceel of van welke percelen een gedeelte wordt overgedragen. Dit gedeelte zal dan telkens met feitelijke kenmerken moeten worden aan geduid. Uit het bovenstaande kan worden afgeleid, dat bij dis crepantie tussen de nadere perceelsomschrijving en de kadastrale aanduiding, eerstgemelde voorrang ge niet, zowel met betrekking tot de ligging van het perceel als tot de grenzen ervan. In hoofdstuk 3 van de ontwerp-Kadasterwet zijn de kadastrale registratie, het kaartenbestand, de daaraan ten grondslag liggende bescheiden en het net van coördinaatpunten geregeld (de z.g. kadastrale organi satie). Op grond van het bepaalde in art. 49 van de ontwerp- Kadasterwet bevat de kadastrale registratie onder meer: a. ten aanzien van elke eigenaar en beperkt gerech tigde een verwijzing naar alle op hem betrekking hebbende in de openbare registers ingeschreven stukken; b. de wettelijke benaming van de beperkte zakelijke rechten, waaraan de onroerende zaken zijn onder worpen; c. de kadastrale aanduiding van de onroerende zaken en de grootte van de percelen; d. ten aanzien van elk perceel een verwijzing naar alle daarop betrekking hebbende in de openbare re gisters ingeschreven stukken; e. gegevens betreffende de feitelijke gesteldheid van onroerende zaken. De kadastrale kaarten bevatten de indeling van een gebied in percelen, een voorstelling van de omtrek van de daarop gestichte opstallen, de nummers van de percelen en gegevens omtrent de terreintoestand. De aan de kadastrale kaarten ten grondslag liggende bescheiden bevatten in elk geval de landmeetkundige gegevens van hetgeen op de kaarten wordt aangege ven (art. 50 en 51 ontwerp-Kadasterwet). In hoofdstuk 4 van de ontwerp-Kadasterwet is de bij werking van de kadastrale registratie en van de ka dastrale kaarten geregeld. Bijwerking omvat de bij- NGT GEODESIA 82 houding en de vernieuwing (art. 54 ontwerp-Kadas terwet). Bijhouding geschiedt op grond van: a. in de openbare registers ingeschreven stukken; b. inlichtingen van instanties, met overheidsgezag bekleed; c. waarnemingen van ambtenaren van de Rijksdienst; d. inlichtingen, versterkt door de betrokken zakelijk gerechtigden. Het zwaartepunt ligt hierbij op de aan de in de open bare registers ingeschreven stukken ontleende gege vens (art. 55 ontwerp-Kadasterwet). De regeling van de ontwerp-Kadasterwet wijkt in be langrijke mate af van de ontwerp-Kadasterwet van de Staatscommissie inzake het Kadaster van 1957. In beginsel vindt namelijk alleen bijhouding van het ka daster plaats aan de hand van stukken, die in de open bare registers zijn ingeschreven. Onder meer vindt geen bijhouding meer plaats aan de hand van de zo genaamde successiememories. Deze zijn tegenwoor dig, nu ze lang niet altijd meer door de notaris worden opgesteld, niet altijd even betrouwbaar. Vaak worden ze op een laat tijdstip tot acht maanden na het overlijden van de erflater of nog later, als een voor schot op de successierechten is gestort, ingediend en geraken zelfs weieens zoek, waardoor in het ge heel geen bijhouding plaatsvindt. Een uitzondering op bovenstaand beginsel, dat bij houding van de kadastrale registratie slechts aan de hand van ingeschreven stukken plaatsvindt, wordt gevormd door: a. de inlichtingen over het overlijden van personen, die als eigenaar of beperkt zakelijk gerechtigde tot een onroerende zaak staan ingeschreven; b. de inlichtingen van de betrokken zakelijk gerechtig den; c. de waarnemingen van de ambtenaren van de Rijks dienst betreffende aanwas of afslag: d. de feitelijke inlichtingen betreffende adres en woonplaats; e. de feitelijke toestand van percelen. Laatstgemelde inlichtingen zijn met allerlei waarbor gen omgeven en daarenboven van feitelijke aard. Op grond van het bepaalde in art. 57 van de ontwerp- Kadasterwet begint na de inschrijving terstond de bij houding van het kadaster. Anders dan in de ont werp-Kadasterwet van de Staatscommissie van 1957, waar zij bij ministerieel besluit werd geregeld, zal zij worden geregeld bij of krachtens Algemene Maatre gel van Bestuur. Dit laatste zal gelden voor de techni sche kant van de zaak. De bedoeling is, dat deze bij AMvB te geven regels omtrent de bijhouding op het volgende zullen neerkomen: Indien een ingeschreven feit leidt tot de overgang van een gedeelte van een perceel of tot een zoda nige vestiging, overgang, wijziging of afstand van een beperkt zakelijk recht, dat dit op een gedeelte van een perceel komt te rusten, worden dit gedeel te en het overblijvende tot gehele percelen ge vormd. Daartoe dient dan een meting plaats te vinden. Geen samenvoeging vindt plaats van percelen of gedeelten van percelen, waarvan de rechtstoe stand blijkens de in de kadastrale registratie opge nomen gegevens verschillend is. Art. 58 e.v. van de ontwerp-Kadasterwet regelt het geval, dat door de bijhouding van het kadaster een 155

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1982 | | pagina 5