De ontwerp-Kadasterwet II*)
De regeling, die geldt voor de overdracht van een ge
deeltelijk kadastraal perceel, d.w.z. meting vooraf of
gebruik van de kadasterclausule, kan ook worden
voorgeschreven bij de overdracht van een gedeeltelijk
rechtsperceel. De Staatscommissie van 1957 is hier
voor teruggedeinsd, omdat zij overbelasting van de
landmeetkundige dienst (tegenwoordig de afdeling
Mutaties) vreesde. Deze vrees is volgens mij onge
rechtvaardigd. Zonodig beperkt men de regeling tot
die gebieden, waar het kadaster is vernieuwd of waar
ruilverkaveling heeft plaatsgevonden.
Zoals hierboven reeds is uiteengezet, is in de toelich
ting van de ontwerp-Kadasterwet vermeld, dat bij of
krachtens AMvB kan worden voorgeschreven, dat de
ambtenaar van het Kadaster ook bij de overdracht van
een gedeeltelijk rechtsperceel een onderzoek ter
plaatse instelt. Het is echter de vraag, in welke geval
len dit zal worden voorgeschreven. In de toelichting is
vermeld, dat zulks geschiedt, als de Rijksdienst ver
moedt, dat afwijkingen van de kadastrale en de
terreingrens of de in de in te schrijven akte omschre
ven grens aanwezig zijn. Of dit het geval is, zal men
echter eerst in het algemeen door meting kunnen
constateren. Aan de hierboven door mij omschreven
regeling moet derhalve de voorkeur worden gegeven.
In de gebieden, waar het kadaster is vernieuwd of
waar ruilverkaveling heeft plaatsgevonden, kan men
ten slotte iedere discrepantie tussen de omschreven
grens en de kadastrale grens uitbannen door voor te
schrijven, dat de omschrijving van het over te dragen
perceel moet zijn gebaseerd op een daaraan vast
gehecht kadastraal extract plan. Op deze wijze kan
men er zeker van zijn, dat geen bescheiden worden
ingeschreven, waarin een van de gegevens van het
kadaster afwijkende perceelsomschrijving is opge
nomen.
door ir. C. W. Moor, projectingenieur bij de Dienst van het Kadaster en de
Openbare Registers in de provincie Zuid-Holland.
Inleiding
Vijfentwintig jaren zijn verstreken sinds de Staats
commissie in 1957 haar werk begon met als doel het
opstellen van een ontwerp-Kadasterwet. In 1963 werd
dit werk voltooid, waarna gedurende een aantal jaren
het ontwerp in woord en geschrift ter discussie stond.
Daarna heeft een werkgroep gedurende ruim tien
jaren het ontwerp van de Staatscommissie met de
daarop uitgebrachte kritieken nader bestudeerd en
aan het eind van die periode het huidige ontwerp het
licht doen zien.
Beide ontwerpen zijn uitgegaan van de bepalingen
van hoofdstuk 3.1.2 van het Nieuw Burgerlijk Wet
boek (NBW), getiteld: Inschrijvingen betreffende
registergoederen". In dit hoofdstuk wordt gestalte
gegeven aan wat men wel noemt ,,de bescherming
van de raadpleger te goeder trouw" (zie de art. 6, 7
en 8). Dit was nodig vanwege de uitdrukkelijke wens
van de Tweede Kamer, gedaan in 1947, om het hui
dige onvolledige negatieve stelsel te handhaven en
tevens de raadpleger van de openbare registers meer
bescherming te geven.
Het resultaat hiervan is, dat alle rechtshandelingen en
rechtsfeiten die verandering kunnen brengen in de
rechtstoestand van registergoederen, inschrijfbaar
worden. Voor een groot aantal rechtshandelingen en
een enkel rechtsfeit is inschrijving noodzakelijk om het
Lezing gehouden voor de Vereniging voor Kadaster en Land
meetkunde op 6 november 1981.
rechtsgevolg tot stand te brengen; voor een kleiner
aantal ontbreekt deze dwang. Genoemd hoofdstuk
3.1.2 van het NBW geeft daarvoor de regels.
Het is niet zo verwonderlijk dat de uitwerking van dit
NBW-hoofdstuk in het ontwerp van de Staatscom
missie en in het huidige ontwerp elkaar niet zoveel
ontlopen. Wel is er een opmerkelijk verschil tussen
beide ontwerpen op het onderdeel kadastrale registra
tie. De Staatscommissie ging in haar ontwerp uit van
een summiere bijhouding (zonder rechtskracht) met
daarnaast een zware vernieuwingsprocedure (met
rechtskracht).
Het huidige ontwerp heeft het zwaartepunt, gelegd bij
de bijhouding en de vernieuwing, duidelijk terugge
drongen. Het niet toekennen van rechtskracht bij de
bijhouding en het verlenen van rechtskracht bij de ver
nieuwing zijn gehandhaafd.
Van de acht hoofdstukken waaruit het huidige ont
werp bestaat, zal aandacht worden besteed aan de
hoofdstukken 2 (de openbare registers voor register
goederen) en 3 en 4, die zich met het kadaster bezig
houden. De hoofdstukken 1 (algemene bepalingen), 5
(registratie voor schepen), 6 (idem voor luchtvaartui
gen), 7 (verstrekking van inlichtingen, kadastraal
recht) en 8 (overige- en slotbepalingen) worden hier
niet behandeld.
Alvorens een drietal onderwerpen aan een nadere be
schouwing te onderwerpen, zou ik het volgende
willen opmerken:
a. Ik ben er niet gerust op dat in het ontwerp een
NGT GE0DESIA 82
159