in aanraking met de geodynamica. Een belangrijk praktisch aspect van de recente ontwik kelingen in de geodynamica is het onderzoek naar de mogelijkheid aardbevingen te voorspellen. Dit vereist de bepaling van de variaties, in ruimte en tijd, van de relatieve verplaatsing van punten in gebieden waar tec- tonische deformatie optreedt. De bepaling van de span- ningstensor door middel van geodetische technieken is nu een zeer belangrijk onderwerp. Doordat tegenwoordig de precisie en de betrouwbaar heid van metingen zo hoog zijn opgevoerd, moeten wiskundige modellen met uiterste strengheid worden ontwikkeld. Alleen als wij weten hoe wij de verschillen de methoden van de wiskunde moeten gebruiken, zul len wij in staat zijn de juiste keuze uit het beschikbare wiskundige gereedschap te doen. Maar wij moeten daarbij in het oog houden dat de waarde van een wis kundig model, als gereedschap om tot verantwoorde beslissingen te komen, afhankelijk is van de inschake lingsredenering die het model aan de ervaringswereld koppelt. 2. Vereffeningsmodellen Het Tweede Standaardvraagstuk (met correctievergelij kingen) wordt tegenwoordig veel meer gebruikt voor vereffeningen dan het Eerste Standaardvraagstuk (met voorwaardevergelijkingen). De afleiding van correctievergelijkingen is in veel geval len gemakkelijker dan het opstellen van voorwaardever gelijkingen. Alleen indien zowel correctie- als voor waardevergelijkingen zijn afgeleid, kan het (functionele) vereffeningsmodel onafhankelijk worden gecontro leerd. Dit feit verdient veel meer aandacht dan er tot dusver aan werd geschonken, in het bijzonder bij de vereffe ning van driedimensionele netwerken, waarbij alle mo gelijke soorten waarnemingen worden gebruikt, zoals men doet in de z.g. operationele opzet van de geodesie [Grafarend, 1978; Moritz, 1979], Het is buiten kijf dat het Tweede Standaardvraagstuk voordelen heeft bij het opstellen van de correctieverge lijkingen en bij de berekening van de covariantiematrix van de onbekenden. Er doet zich een probleem voor als er van de onbeken den een aantal niet kunnen worden bepaald. In dit geval zijn de normaalvergelijkingen singulier, wat meestal wordt veroorzaakt door een „onjuiste" definitie van de onbekenden. Deze moeilijkheden kunnen bij het Eerste Standaardvraagstuk niet voorkomen! Maar bij het te genwoordig zo algemene gebruik van het Tweede Standaardvraagstuk is het mogelijk singulariteitspro- blemen bevredigend op te lossen door de toepassing van gegeneraliseerde matrixinversen en van de S- (Schrankings)-transformaties van Baarda [Baarda, 1973], Methoden met gegeneraliseerde matrixinversen zijn o.a. afkomstig uit de mathematische statistiek en in de geodesie ingevoerd door een van de grondleggers van de desbetreffende theorie, Bjerhammar [Bjerhammar, 1973]. 3. Vereffening van vrije netwerken Een vrij netwerk is een netwerk waarvan de coördinaten in een lokaal coördinatenstelsel kunnen worden bere kend, bijvoorbeeld in het tweedimensionele geval door de coördinaten van twee punten aan te nemen. Dit 200 coördinatenstelsel komt overeen met een S-stelsel, een begrip dat werd ingevoerd door Baarda [1973]. De coördinaten, zowel als hun covariantiematrix, hangen af van dit S-stelsel. Als men een vrij netwerk met het Tweede Standaard vraagstuk vereffent en daarbij de coördinaten van alle punten als onbekenden invoert, krijgt men een singulier stel normaalvergelijkingen. Om een oplossing voor dit singuliere stelsel te krijgen, heeft P. Meissl zijn befaam de theorie van de „innere Genauigkeit" ontwikkeld [Meissl, 1962,1965,1969]. Door de bijdragen van E. Mittermayer is het algemeen bekend, dat een identieke oplossing wordt verkregen als men eist dat de norm van de vector der coördinaatonbe kenden minimaal is; in dit geval blijkt de covariantie matrix van de coördinaten de unieke pseudo-inverse (ofwel de Moore-Penrose inverse) van de singuliere ma trix der normaalvergelijkingen te zijn [Mittermayer, 1971,1972 a, b]. Het spoor van deze pseudo-inverse (d.w.z. de som der diagonaalelementen) is minimaal: alle andere moge lijke covariantiematrices, die bij operationeel gedefi nieerde coördinaatgrootheden horen, hebben een groter spoor. Dit minimale spoor van de genoemde unieke matrix, die behoort bij de z.g. „inwendige coör dinatie", kan worden beschouwd als een eenduidige voorstelling van de precisie van een netwerk. Men kan het een „globale precisiemaat" van de coördinaten noemen („durchschnittliche Varianz") [Grafarend et al, 1979]. Maar er moet worden opgemerkt dat matrices die hetzelfde spoor hebben, heel verschillend kunnen zijn [Alberda, 1980], Het spoor kan worden gebruikt als een criterium voor het vergelijken van verschillende ontwerpen voor een netwerk. Deze scalaire precisiemaat is echter nogal een grove karakteristiek voor een covariantiematrix, omdat de correlatie tussen de coördinaten daarbij niet wordt onderzocht. Andere globale precisiematen in de vorm van één getal zijn door Grafarend genoemd [1979], maar ze zijn eveneens moeilijk als een absoluut crite rium te gebruiken. Een betere precisiemaat voor een vrij netwerk verkrijgt men met behulp van criteriummatrices. De berekende covariantiematrix van de coördinaten van een gemeten of ontworpen netwerk kan worden vergeleken met een criteriummatrix, mits laatstgenoemde matrix in het zelfde S-stelsel wordt opgesteld [Baarda, 1973]. Uiter aard kan dit het S-stelsel van de „inwendige coördina ten" zijn, maar dit is niet noodzakelijk. Het grootste voordeel van de vergelijking met behulp van criteriummatrices is, dat men onafhankelijk is van de keuze van het S-stelsel, omdat men in feite „schatba- re grootheden" vergelijkt. Deze benadering wordt sterk voorgestaan door Baarda. De „inwendige coördinaten" kunnen worden be schouwd als de oplossing van het type „minimum norm kleinste-kwadraten oplossing". Ze worden veelvuldig toegepast. Een methode om de pseudo-inverse van de singuliere matrix der normaalvergelijkingen te bepalen, is het ge bruik van de zogenaamde „oplossingenruimte" (solu tion space) van de matrix der normaalvergelijkingen, d.w.z. de „nulruimte" (null space) van die matrix. Deze „nulruimte" is in het geval van geodetische netwerken gemakkelijk op te stellen. Bepaalde (gegeneraliseerde) inversen van de singuliere NGT GEODESIA 82

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1982 | | pagina 14