matrix der normaalvergelijkingen kunnen ook worden berekend door extra voorwaarden aan de onbekenden op te leggen, die juist voldoende zijn om een eenduidige oplossing te verkrijgen [Koch, 1980, Pelzer, 1980], Ver schillende voorwaarden leiden tot verschillende oplos singen, die kunnen worden gekarakteriseerd door ver schillende gegeneraliseerde inversen van de singuliere matrix der normaalvergelijkingen: De definitie van een S-stelsel legt de voorwaarden vast, die aan de onbekenden worden opgelegd (bijv. in een tweedimensioneel vrij netwerk legt men de coördinaten van twee punten vast). Zulke oplossingen met opgeleg de voorwaarden noemt men vaak onzuivere oplossin gen (biased solutions); de onzuiverheid komt van de willekeurige keuze van de voorwaarden. De voorwaarden die tot de „inwendige coördinaten" leiden, zijn al in 1944 door Baarda gevonden en voor het eerst gebruikt in de HTW 1956. Het is echter pas onlangs aangetoond dat de theorie van de „innere Genauigkeit" van Meissl identiek is met de opzet van Baarda. Het verband tussen de toepassing van gegeneraliseerde in versen en de S-transformaties van Baarda is nu opge helderd [Mierlo, 1980]. In de geodetische literatuur duidt men het geval van singuliere normaalvergelijkingen vaak aan als een „da tum probleem" [Grafarend, 1982], ofwel volgens Gra farend „het nulde-orde ontwerpprobleem" [Grafarend et al, 1979], Er is onderzoek gaande naar alternatieve oplossingen van singuliere normaalvergelijkingen. Hierbij maakt men gebruik van diverse normen van de vector der onbekenden. De gekozen norm wordt geminimaliseerd na uitvoering van de kleinste-kwadratenprocedure [Fritsch en Schaffrin, 1981], Verder onderzoek zal nodig zijn om dit probleem op een overtuigende wijze op te lossen. 4. Het toetsen van hypothesen Tegenwoordig wordt voldoende aandacht besteed aan het praktische probleem van het zoeken naar „uitbij- ters", (grove) fouten in de metingen. Immers, wij kun nen nooit helemaal uitsluiten dat een waarneming is vervalst door een of andere blunder of (grove) fout. Fouten die niet worden gevonden, of zelfs principieel niet kunnen worden gevonden, resulteren in onbe trouwbare coördinaten. Een maat voor de betrouwbaarheid van een geodetisch netwerk hangt af van de manier waarop de modelrela ties worden getoetst en van het onderscheidingsvermo gen van de gebruikte toets. Verreweg de meest ge bruikte alternatieve hypothesen in de geodetische prak tijk zijn verschuivingen in de midwaarden, ofwei alter natieve hypothesen van het type „slippage". Als we te maken hebben met een uitbijter die het gevolg is van een mogelijke verschuiving in de midwaarde van slechts één waarnemingsgrootheid, dan hebben we het geval van een conventionele alternatieve hypothese volgens Baarda. De toets tegen deze hypothese leidt tot de berekening van een grenswaarde of „marginaal vindbare fout", d.w.z. de fout die met een tevoren vast gestelde kans kan worden gevonden [Baarda, 1968; Kok at all, 1980], De invloed van deze fout op de coördinaten hangt af van het S-stelsel (d.w.z. de als vast aangenomen basispun ten), en is daarom ongeschikt als maat voor de be trouwbaarheid. Baarda [1977] heeft een maat voor de betrouwbaarheid van geodetische netwerken inge voerd, die onafhankelijk is van het S-stelsel. Deze maat is geheel gebaseerd op conventionele hypothesen, wat wellicht de enige mogelijkheid is voor netwerken in de praktijk. Als er meer dan één (grove) fout voorkomt, is de ont wikkelde rekenwijze voor het aanwijzen van fouten in principe niet van toepassing. Maar men weet nu een maal niet hoeveel fouten er zijn gemaakt, en de reken wijze wordt daarom toch toegepast. De laatste tijd onderzoekt men in de geodetische praktijk z.g. „robuuste" toetsprocedures, die hopelijk een betere beveiliging tegen meer dan één (grove) fout geven [Huber, 1981; Krarup, 1980]. Na een eerste opschoning van de gegevens met zo'n robuuste procedure kan het gebruikelijke klassieke fou- tenzoeken worden toegepast. Tot op heden verdienen de kleinste-kwadratenschatters de voorkeur boven ro buuste schatters. Door de specificatie van een alternatieve hypothese, die inhoudt dat twee of meer (grove) fouten voorkomen, bijv. fouten in de coördinaten van een of meer gegeven punten van een verdichtingsnetwerk, kan men een toet singsgrootheid afleiden die is gericht op deze alterna tieve hypothese. De toetsingsgrootheid bij het fouten zoeken volgens Baarda is een bijzonder geval hiervan [Mierlo, 1981]. Nader onderzoek naar een maat voor de betrouwbaarheid, die met deze toets samenhangt, is echter nog nodig [Förstner, 1980], 5.1 Uit steekproeven geschatte covariantiematrices In het geval dat een geodetisch netwerk meer dan eens wordt gemeten, kan men zich afvragen of de covarian- tiematrix van de waarnemingen samen met de coördi naten kan worden geschat. In dit geval kan men veref fening met de z.g. methode van de multivariate analyse toepassen, met toetsen gebaseerd op de Wishart-verde ling. De Wishart-verdeling is een generalisatie van de Chi-kwadraat verdeling. Het multivariate model voor p herhaalde waarnemingen is: Axj E (l|) met C (Ij, Ij) öjjQ; i, j 1p. Q is een gegeven n x n matrix, Gjj zijn de onbekende varianties en covarianties. Netwerken die zijn ontworpen om bijv. aardkorstbewe gingen vast te stellen, worden altijd gemeten volgens hetzelfde herhaalde schema. In dat geval kan het multi variate model worden gebruikt [Koch, 1980]. In het geval dat het meetschema niet voor alle tijdstippen hetzelfde is, kan ook een oplossing worden gevonden [Schaffrin, 1981], Helaas zijn geschatte covariantiematrices uiterst gevoe lig voor uitbijters [Huber, 1981]. Met dit probleem is niet volledig rekening gehouden bij de toepassing van het multivariate model. Bovendien moet de structuur van de covariantiematrix zelf nader worden onderzocht om resultaten te verkrijgen, waaraan een fysische interpre tatie kan worden gegeven. 5.2 Schatting van variantie- en covariantiecomponen- ten Dit onderwerp als onderdeel van de vereffeningstech niek staat de laatste tien jaar in het middelpunt van de belangstelling van onderzoekers. Het model met onbe kende variantie- en covariantiecomponenten wordt ge geven door: NGT GEODESIA 82 201

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1982 | | pagina 15